Halleluja
„Huishouden is hoger management! Hoe doet ze dat?” Een vertwijfelde tweet op de ND-achterpagina, van een predikant die zijn net geopereerde ‘lief’ vervangt in het gezin.
Getroost vouw ik de krant dicht. Er zijn weer woorden aan gegeven. Zoals ook Elisabeth Eybers dat doet in ”Digteres as huisvrou”: „Altyd ’n besem iewers teen ’n muur. Strykgoed wat moedeloos oor ’n stoelrug hang, –zij dus ook al– gebare sonder afloop of aanvang.”
Het huishouden als voortdurende cirkelbeweging om het doel heen. Dagen waarop niets afkomt en kleine en grote dromen onvervuld lijken te blijven. „Het ergste vind ik nog,” vertrouwde een moeder mij toe „dat ik vrijwel geen eigen gedachten meer heb.” En ook dat vind ik troostvol, want er staat een akelig leeg computerscherm te wachten op eigen gedachten van mij, die ik dus niet heb. Eerst maar eens naar het zuigelingenbureau. Mooi woord, dat zeker.
Het is er tropisch warm; alle tafels zijn bezet. De assistente zit gelaten achter het bureau, een hand op haar zwangere buik. Vanachter de deuren paniekerig babygehuil. De kleine M. vertrouwt het niks en klemt zich als een aapje aan me vast. Toch wegen en meten. „Hij wil niet in zo’n sjoelbak”, zegt een halfnaakte peuter vanaf zijn tafel. Sjoelbak, ja zeg.
Er komt een man uit een van de deuren, in een donkerblauwe pantalon en wit overhemd. Randloze bril, zwart van huid en haar. Alleen zo’n verschijning al, in het zaaltje met matte moeders en hippe, opgewekte oma’s die schone luiers aandragen en spenen steriel houden. Een dansende krullenbol aan zijn hand, en op zijn arm het mooiste babymeisje ooit, met grote fonkelogen en een huidje van melkchocolade. Ze krijst.
„Mama is niet,” zegt de peuter, wat ik een heel mooi zinnetje vind. Papa glimlacht en wurmt geduldig twee bruine spartelbeentjes in een witte maillot. Zo ongegeneerd toekijken hoort natuurlijk niet, maar ik doe het toch, omdat ik het gevoel krijg dat me hier een cadeautje toegeschoven wordt.
Een der oma’s kan zich niet langer beheersen, vat de speen en pompt ermee in het krijsende mondje alsof het een melkopschuimer is. Geen resultaat. Papa glimlacht weer. Eindelijk heeft hij de roze strokenjurk om het lijfje, vouwt er nog iets wolligs omheen en zet baby teder vast in de Maxi-Cosi. Stilte.
Twee roze handpalmen die tegen elkaar klappen, ogen die opgeslagen worden naar de tl-buizen, en een stem die regelrecht uit een negrospiritual komt: „Halleluja!”
Ik hoop dat ik hem nog eens tegenkom, in het voorjaar, achter de kinderwagen. Dan vertel ik hem over dit stukje. Zijn verhaal, mijn gedachten. En dan hoop ik dat hij –handpalmen naar het licht, ogen geheven– opnieuw dat ene woord spreekt, waarmee de dag, de mens zijn doel behaalt: Halleluja!