Prof. Rob van Haren ontwikkelt ‘sojavrij’ varkensvlees
APELDOORN. Hij stond aan de wieg van de Vegetarische Slager, bedacht een vogelverschrikkerrobot en werkt nu aan de komst van ‘sojavrij varkensvlees’. Prof.dr. ir. Rob van Haren is hoogleraar in Groningen en directeur van denktank Kiemkracht. Morgen spreekt hij in Apeldoorn over zijn baanbrekende ideeën voor de Nederlandse akkerbouw.
Rob van Haren heeft een volle agenda. Tussen twee afspraken door maakt hij tijdens een korte lunch even tijd voor een interview. Het hoort bij zijn werk. Stad en land reist Van Haren af om signalen op te pikken. Hij let op trends, praat met mensen uit de praktijk, kijkt over het muurtje bij andere sectoren en probeert uit een combinatie van al die dingen iets te bedenken dat écht nieuw is. „Af en toe is het ”plop” en dan komt er iets naar boven.”
Van Haren –in Wageningen opgeleid als bioloog en later onder meer werkzaam bij het aardappelzetmeelconcern Avebe– is nu bijna zes jaar directeur van Kiemkracht. Deze denktank is ingesteld door het Hoofdproductschap Akkerbouw en het ministerie van Economische Zaken. Morgen is Van Haren gastspreker op de Koplopersbijeenkomst op Paleis Het Loo, een jaarlijks feestje van bedrijven en organisaties die zich inzetten voor duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Van Harens opdracht luidt: grensverleggende innovaties ontwikkelen voor de Nederlandse akkerbouw. „Mijn perspectief ligt twintig tot dertig jaar vooruit. Het gaat dus niet om gewone vernieuwingen, daar zijn anderen voor,” zegt hij.
Zo’n baanbrekend idee waar Kiemkracht momenteel aan werkt is het ontwikkelen van de teelt van lupine in Nederland als alternatief voor geïmporteerde soja. Soja is nu nog onmisbaar als eiwitbron voor Europees veevoer. Zeker 80 procent van de soja wordt ingevoerd uit Noord- en Zuid-Amerika. Alleen al het gesleep over de wereldbol brengt een forse belasting van het milieu met zich mee.
Van Haren noemt meer nadelen: bossen worden gekapt voor de sojateelt, kleine landeigenaren worden verdrongen door grootgrondbezitters en de arbeidsomstandigheden in de soja-industrie zijn vaak erbarmelijk. Daar komt nog bij dat de sojaplanten door genetische manipulatie ongevoelig zijn gemaakt voor het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat, dat op grote schaal in de teelt wordt gebruikt. „Glyfosaat lijkt niet zo onschuldig is als we altijd dachten. Er komen steeds meer geluiden dat afbraakproducten ervan giftig zijn.”
Behalve dit ecologisch motief is er ook een economisch motief om een vervanger voor soja te zoeken. Opkomende markten zoals China importeren steeds meer soja voor hun groeiende veestapel. „Chinese consumenten hebben meer te besteden, die willen ook een stukje vlees op hun bord”, zegt Van Haren.
Lupine is een eiwithoudend gewas dat Nederlandse boeren prima kunnen verbouwen, in tegenstelling tot soja. Maar economisch is het nog niet haalbaar. Daarom probeert Kiemkracht het vanaf de andere kant van de afzetketen, namelijk vanuit het winkelschap. „In het schap is ruimte voor een product dat lekkerder en diervriendelijker is dan het vlees van de kiloknallers maar minder duur dan biologisch vlees. Vandaar ons project met ”sojavrij varkensvlees””, zegt Van Haren. „Zo’n met lupine gevoerd varken leeft in een stal met twee sterren van het Beter Levenkeurmerk van de Dierenbescherming. De dieren hebben er de ruimte om hun natuurlijke gedrag te vertonen, maar we praten nog wel over grootschalige productie.”
De eerste stal voor het project wordt gebouwd bij landbouwbedrijf Ten Have in Beerta. Dat bedrijf gaat ook de lupine zelf verbouwen. Zodra het project op eigen benen kan staan, trekt Kiemkracht zich terug.
Een voorbeeld van een idee dat nog moet worden uitgewerkt is de ontwikkeling van robots die zelfstandig op het veld werken. Onkruid wieden bijvoorbeeld, of suikerbieten rooien. Van Haren: „Een moderne bietenrooier is zwaarder dan een Leopardtank. Dat is funest voor de grond. We moeten naar kleinere apparaten.”
Nog een voorbeeld: op termijn zou iedere boerderij kleinschalig zijn eigen kunstmest uit lucht moeten produceren, gebruikmakend van zon, wind en elektrochemie. „De techniek is er. Binnen drie tot vier jaar is het uitvoerbaar in de praktijk”, verzekert hij.
De ontwikkeling van zulke baanbrekende vernieuwingen gaat stapje voor stapje en dat moet ook, vindt de onderzoeker. „Zeker in deze tijd moet je alleen investeren met middelen die je hebt, geen risico’s nemen die je niet kunt opvangen. Dat is het verschil tussen koken uit de supermarkt en koken uit je keukenkastje: maak gebruik van wat je voorhanden hebt. Boeren zijn het gewend om met onzekerheden om te gaan en ze hebben geduld. Een echte vernieuwing groeit langzaam, net als de planten op de akker.”