Godheid van Jezus blijkt vooral uit doorgaande lijnen in de Bijbel
Kun je de godheid van Jezus wel bewijzen uit de Bijbel? Of heeft de kerk dat bedacht?
Wellicht heeft menig lezer(es) van deze rubriek gesprekken gevoerd met Jehova’s getuigen. Een van de punten die deze ijverige propagandisten benadrukken, is dat de kerk van het bijzondere schepsel Jezus een tweede God heeft gemaakt. Ze beweren dat de teksten die de kerk altijd heeft aangevoerd om de godheid van Jezus te bewijzen, verkeerd geïnterpreteerd en uit hun verband gerukt zijn. Het gesprek gaat dan meestal verder over teksten zoals Johannes 1:1 of 20:28. Dit houdt iets onbevredigends. In plaats van te verwijzen naar losse teksten is het beter doorgaande lijnen te trekken uit het Bijbels getuigenis.
De christelijke kerk heeft vanaf het begin beleden dat in Jezus God Zelf op aarde gekomen is. Er is geen enkele historische aanwijzing voor de opvatting dat de gewone mens Jezus van Nazareth in een proces van enkele eeuwen geleidelijk aan door de gelovigen vergoddelijkt zou zijn. Dat is niet anders dan een constructie van vrijzinnige theologen of van ongelovige tegenstanders van het christelijk geloof. In de Vroege Kerk ging de hoofdstroom van de christenen zonder meer van de godheid van Christus uit. Men zag scherp dat wie de godheid van Jezus ontkent de Bijbel niet aan zijn zijde heeft.
Het is echter van groot belang om in ons beroep op de Schrift zorgvuldig en verantwoord te werk gaan. Het is al te vaak voorgekomen dat men zich, overigens met de beste bedoelingen, ondoordacht op Bijbelteksten heeft beroepen om daarmee de godheid van Jezus te funderen. Wie in die valkuil terechtkomt, geeft de opponenten wapens in handen en verzwakt onnodig het eigen getuigenis.
Zoon van God
Laat ik een voorbeeld noemen. Wanneer Petrus op de weg bij Caesarea Filippi uitspreekt wie Jezus voor hem is (Matt. 16:16), dan noemt hij Hem niet alleen de Christus (Messias), maar ook de Zoon van de levende God. In dogmatieken is vaak naar deze uitspraak verwezen als bewijstekst voor het christologisch dogma, zoals in Nicea-Constantinopel (325 en 381) verwoord: Christus is „God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren, niet gemaakt, van hetzelfde wezen als de Vader.”
Toch is dat te kort door de bocht. Petrus heeft op dat moment nog niet ten volle beseft welk diep geheim hij uitsprak. Had hij werkelijk Jezus als God Zelf leren zien? We kunnen niet meer zeggen dan dat Petrus naar dat belijden onderweg was. De uitdrukking ”zoon van God” heeft in de Bijbel namelijk verschillende betekenislagen. In het Oude Testament wordt het volk van Israël ”zoon van God” genoemd (Hosea 11:1). Ook wordt de koning in Israël ”zoon van God” genoemd (bijvoorbeeld in Psalm 89:28 en 2 Sam. 7:14).
Petrus’ invulling van de uitdrukking kan zijn geweest dat hij weliswaar de bijzondere relatie tussen Jezus en God zag en dat hij overtuigd was van Jezus’ buitengewone plaats in het heilsplan van God, maar dat hij toch nog niet Jezus als God Zelf erkende en aanbad. Voor Petrus lag de term ”Zoon van God” in het verlengde van ”Messias” (vgl. Mark. 14: 61; Matt. 26: 63). Zo bezien is de belijdenis van Thomas na Pasen een beslissende stap verder: „Mijn Heere en mijn God!” (Joh. 20:28). Voor Thomas wordt het in de ontmoeting met de Opgestane duidelijk dat hij in Hem met God Zelf te maken heeft.
Pasen en Pinksteren
Na Pasen en Pinksteren is voor de gelovige gemeente ten volle het licht opgegaan over het diepste geheim van Jezus’ wezen. Daarvan leggen de brieven van de apostelen en het boek Openbaring veelvuldig getuigenis af (vgl. onder meer Rom. 1:4; Fil. 2:4-11; 2 Kor. 8:9; 1 Tim. 3:16; Hebr. 13:8; Openb. 1:8). Elk van die getuigenissen kan alleen maar verstaan worden vanuit de erkenning van de godheid van Jezus. Een- en andermaal wordt Jezus expliciet op één lijn gesteld met Jahweh,de HEERE. Dit betekent niet dat Hij pas na Pasen God zou zijn gewórden en als het ware tot God bevorderd zou zijn na het volbrengen van Zijn taak. De christelijke kerk heeft leren zien dat Jezus van eeuwigheid God zelf is. Terecht schreef A. A. van Ruler eens dat de kerk in dit belijden nooit het gevoel heeft gehad dat zij op deze manier begreep wat zij zei. Maar het was en is voor haar onopgeefbaar als een kostbare parel in de geestelijke schat van haar belijden.
Het is een misvatting dat de belijdenis van Jezus als God slechts op een luttel aantal teksten zou rusten. De basis ligt veelmeer in het doorgaande getuigenis van de Schrift. Ik vond een mooie handreiking in een boek van de Amerikaanse theologen Robert M. Bowman jr. en J. Ed Komoszewski. Ze gebruiken het acroniem ”hands”, dat staat voor vijf indicaties van Jezus’ godheid, namelijk Zijn Honors (de goddelijke eer die Jezus op veel plaatsen in de Schrift wordt toegebracht), Zijn Attributes (goddelijke eigenschappen die aan Hem worden toegeschreven), Zijn Names (de namen die Hij deelt met God), Zijn Deeds (de goddelijke daden die Hij verricht) en Zijn Seat (Jezus is gezeten op Gods troon).
De nieuwtestamenticus Richard Bauckham wijst erop dat de auteurs van het Nieuwe Testament met opzet precies die karakteristieken op Jezus toepassen die volgens de belijdenis van het orthodoxe jodendom uniek zijn voor de HEERE als de enige waarachtige God. Als ze Jezus niet als God hadden gezien, zouden ze vanuit hun eigen optiek godslasterlijke woorden hebben opgeschreven. Vanuit hun geloofsovertuiging dat Jezus God Zelf is, weten ze dat hun lofprijzing van Christus gelijkstaat aan de verheerlijking van de enige God Die hemel en aarde gemaakt heeft. In Christus ontmoeten en erkennen zij de unieke God Die in het Sjema, de kernbelijdenis van het gelovige Israël, wordt beleden (Deut. 6:4).
Deze benadering helpt ons de bewijsvoering voor de stelling dat de Schrift Jezus als God Zelf beschouwt niet eenzijdig te beperken tot bewijsteksten. We krijgen helder dat de belijdenis van Jezus als God opkomt uit heel Zijn levensweg. Wie werkelijk door Hem geraakt werd (en wordt!) en Hem persoonlijk leert kennen, kan er niet omheen dat Hij Immanuël is, God met ons. Ons getuigenis in de ontmoeting met Jehova’s getuigen en andere bestrijders van de godheid van Jezus behoort door deze bevindelijke gloed gekenmerkt te zijn.
Prof. dr. J. Hoek, bijzonder hoogleraar gereformeerde spiritualiteit aan de Protestantse Theologische Universiteit. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp
Richard Bauckham, God Crucified: Monotheism and Christology in the New Testament, Grand Rapids 1999.
A. van de Beek, Jezus Kurios. De Christologie als hart van de theologie, Kampen, 1998.
Robert M. Bowman jr. en J. Ed Komoszewski, Putting Jesus in his place.The case for the Deity of Christ, Grand Rapids 2007.
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding, Zoetermeer 2012, 347-394.