Opinie

Ervaring

Voor een theologie van de ervaring kunnen we onder anderen terecht bij de zestiende-eeuwse reformator Johannes Calvijn. Dat betoogt William A. Wright in The Journal of Religion (jaargang 93, aflevering 1, 2013). Wright doceert godsdienstwetenschap aan Eureka College in Illinois, Verenigde Staten. Hij richt de aandacht op wat hij noemt de „negatieve ervaring” volgens Calvijn. Die term „negatieve ervaring” ontleent hij vooral aan de Nederlandse hervormde theoloog Willem Balke. Wat Wright ermee bedoelt, is een ervaring van „moeilijke feiten in het geloofsleven die lastig te verenigen zijn met de fundamentele boodschap van het evangelie.” Daar tegenover staat dan positieve ervaring als een ervaring die het Evangeliewoord bevestigt.

Dr. Aza Goudriaan
19 April 2013 09:27Gewijzigd op 15 November 2020 03:09

Wat behelst deze negatieve ervaring? Volgens Wright komen in Calvijns ”Institutie” ten minste vijf punten naar voren. Een eerste ervaring is dat het onmogelijk is om Gods wet te volbrengen. Een tweede ervaringsinzicht is dat het geloof weliswaar naar zijn aard zeker is, maar dat het in een gelovig mens door twijfel belaagd wordt. Uit ervaring blijkt vervolgens dat rechtvaardiging en heiliging weliswaar bij elkaar horen, maar dat toch het leven van een gerechtvaardigd christen bepaald niet een toonbeeld van alleen heiligheid is. In de vierde plaats leert de ervaring dat er zoiets bestaat als een tijdgeloof dat weer voorbijgaat. Die ervaring kan een gelovige aan het twijfelen brengen over de vraag of zijn eigen geloof wel van de soort is die volhardt tot het einde. Ten slotte blijkt uit ervaring dat het Evangelie lang niet overal op de wereld verkondigd en geloofd wordt. De gelovige beseft dat dit zo gebeurt door Gods besturing, maar hij kan deze niet doorgronden.

Uit Calvijns ”Institutie” krijgt Wright de indruk dat deze ervaring vooral een kwestie van persoonlijke ondervinding is. De reformator schrijft er wel over, maar voegt er nauwelijks een aparte uitleg aan toe. De zogenaamde negatieve ervaring is verweven met de positieve ervaring die het Evangelie van Gods genade in Christus bevestigt. Zij is ook niet alleen negatief, maar geeft een besef van Gods ondoorgrondelijkheid en de menselijke zondigheid.

Over ervaringen van twijfel heeft ook Calvijns oudere tijdgenoot Maarten Luther het één en ander gezegd. „Vaak gelooft degene die denkt te geloven helemaal niets, terwijl anderzijds degene die denkt niets te geloven maar te vertwijfelen, het allermeest gelooft.” Jürgen Boomgaarden citeert deze uitspraak van Luther in het tijdschrift Kerygma und Dogma (jaargang 59, aflevering 1, 2013). Boomgaarden, hoogleraar systematische theologie in Koblenz, analyseert Luthers opvatting over het zuigelingengeloof, ”fides infantium” voor de kenners. Uitgangspunt was voor Luther de Bijbeltekst dat „wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zalig zal worden.” Luther concludeerde dat de kinderdoop alleen geldig is als het kind of de zuigeling zelf daadwerkelijk gelooft. Die gedachte riep natuurlijk vragen op. De verstandelijke vermogens van zuigelingen zijn toch onvoldoende ontwikkeld om te kunnen geloven?

Luther accepteerde dat bezwaar niet. Boomgaarden wil laten zien dat met Luthers aanname van het kindergeloof belangrijke theologische motieven verbonden zijn. Op de tegenwerping dat jonge kinderen nog niet geloven kunnen, antwoordde Luther dat wij inderdaad niet precies kunnen inzien hoe zuigelingen geloven kunnen, maar dat onze redelijke inzichten niet doorslaggevend zijn. Het geloof heeft, aldus Boomgaardens lezing van Luther, een „zichtbare, maar onbegrijpelijke oorsprong” in de doop. Bij monde van het klassieke Nederlandse doopformulier koos de gereformeerde traditie een andere benadering, die ronduit erkende dat jonge kinderen de betekenis van hun doop „niet begrijpen” en „zonder het te weten” aan Adam en Christus verbonden zijn.

Dat de verschijning van een wetenschappelijke opstellenbundel over Gods genade geen alledaagse ervaring is, betoogt Ulli Roth in de Philosophischer Literaturanzeiger (jaargang 65, aflevering 4). Roth, privaatdocent aan de universiteit van Freiburg, bespreekt een door Norbert Fischer geredigeerde bundel over de genadeleer „in het spanningsveld van Augustinus en Kant.” De beroemde „leraar van de genade” staat hier dus tegenover de verlichtingsfilosoof die Paulus’ uitspraak over Gods soevereiniteit in Romeinen 9:18 eens typeerde als een „salto mortale [dodelijke val] van de menselijke rede.”

Roth signaleert dat de genadeleer momenteel in de theologie een „schaduwbestaan” leidt, omdat het thema vaak als „te vroom en conservatief” gezien wordt. En filosofen zien de genade in de regel helemaal niet als een voor hen relevant thema; Jean-Luc Marion uitgezonderd. Het verschijnen van een bundel die de geschiedenis van de genadeleer vanuit theologisch en wijsgerig perspectief benadert, is dan ook een belangrijk feit. De genadeleer is nauw verweven met andere theologische en filosofische thema’s. Hij verdient nieuwe aandacht, zowel van theologen als van filosofen.

Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren? focus@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer