Tasten naar de juiste toonhoogte
Titel:
: ”Om de verstaanbaarheid. Over bijbel, geloof en kerk in een postmoderne samenleving”, onder redactie van W. Dekker en P. J. Visser
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2002
ISBN 90 239 1315 9
Pagina’s: 272
Prijs: € 17,90. Om te kunnen begrijpen wat de moeite is van een postmoderne samenleving met Bijbel, geloof en kerk moet allereerst duidelijk zijn wat postmodern betekent. Onze postmoderne tijdgenoten komen niet van een andere planeet. Zij wonen bij ons in de straat en hebben net als wij hun voorgeschiedenis. In hun naakte bestaan zijn zij gewone adamskinderen, alleen dragen zij een speciaal eigentijds jasje.
Zij zijn herkenbaar aan hun moeite met grote godsdienstige of ideologische verhalen, houden niet van massale bijeenkomsten met meeslepende sprekers, maar verkiezen de kleine kring en het persoonlijke gesprek. Zij geloven niet op gezag van anderen, maar moeten ergens „iets mee hebben”, willen zij er warm voor lopen.
De persoonlijke ervaring weegt het zwaarst. Zwaarder dan de goddelijke openbaring. De traditie is per definitie verdacht („Ik kan er niks mee”). De actuele kick gaat voor. De Bijbel is best interessant, maar de God van de Bijbel moet niet denken dat Hij alles voor het zeggen heeft. Ik ben er ook nog. Calvijn mag dan nog zo stellig spreken over het goddelijk gezag van de Bijbel; daar heb ik vandaag geen boodschap aan. Bovendien kloppen er te veel dingen in de Bijbel niet. Dat heeft de historisch-kritische methode al jarenlang „onomstotelijk” bewezen. En dat weten de postmoderne kinderen weer van hun moderne ouders, die opgevoed werden in het wetenschappelijk enthousiasme van de rationalistische Verlichting, die met al die bijbelse sprookjes heeft afgerekend.
Met het oude wereldbeeld weten zij echt geen raad meer: natuurlijk stond de zon niet stil in het dal van Ajalon. Dat had de bijbelschrijver alleen maar van horen zeggen. Copernicus en zijn ontdekking dat de zon van meet af aan al stil staat, was nog lang niet in zicht.
De postmodernen rekenen dus met behulp van hun moderne, dat is puur-rationalistische voorgeslacht af met de „grote verhalen van de Bijbel”, maar distantiëren zich vervolgens ook weer van diezelfde moderne voorgangers die dachten dat zij alles in het leven met verstand en wetenschap op een rijtje konden zetten - tot heil der mensheid. Dat ideaal is, vooral na twee afschuwelijke wereldoorlogen, op niets uitgelopen. De Rede heeft schipbreuk geleden.
Anderzijds werd de schreeuw om leven, ervaring en gevoel steeds luider en zo is het gekomen dat moderne, wetenschappelijk getrainde ouders postmoderne kinderen kregen, voor wie ook het grote verhaal van de zaligmakende Rede en de Wetenschap heeft afgedaan.
Zoekers
Zij zijn zoekers geworden, aldus S. Paas, een van de scribenten van het boek ”Om de verstaanbaarheid. Over bijbel, geloof en kerk in een postmoderne samenleving”. Op zoek naar zinvolle ervaringen, als antwoord op ingrijpende levenservaringen, zoals een sterfgeval, een verhuizing, echtscheiding of de geboorte van een kind.
Overigens geven meer scribenten toe dat het zondaarzijn voor God in dit rijtje van crisiservaringen nauwelijks voorkomt. Dat is tekenend voor het postmodernisme. Maar goed, een behoorlijk aantal Nederlanders stelt opnieuw fundamentele vragen ten gevolge van crisiservaringen. Er is weer behoefte aan echte spirituele ervaringen en men is niet langer vies van visioenen en wonderen. Demonengeloof kan ook weer en voor godsdienst en speciaal de Bijbel behoeft men zich niet langer te schamen.
Wel bepaal ik uiteraard zelf de inhoud van mijn geloof, zodat een vergelijking met het kerstpakket voor de hand ligt. Daarmee is de druk voor de postmoderne mens van de ketel. Geloven op gezag is er niet meer bij. Het „alzo spreekt de Heere” is eigenlijk iets voor de dommen, voor de godsdienstverslaafden, om het zo maar te zeggen.
Toch zou het niet goed zijn het verschijnsel postmodernisme te minachten of met een Godfried-Bomansachtige ironie belachelijk te maken, zoals maar al te vaak gebeurt bij orthodoxe sprekers en schrijvers. De postmodernen zijn onze medereizigers en wij hebben hen serieus te nemen in hun schreeuw naar echte zielservaring, in een wereld die bol staat van theater, gekunstelde emoties in kerk en samenleving en van via de massamedia vertekende beelden van de realiteit. Als een echte christen het al niet kan uithouden in de gespeelde godsdienst, wat willen wij dan van de postmodernen verwachten?
Persoonlijk gesprek
De scribenten van de bundel hebben één ding gemeen: ze proberen allen de postmoderne medemens te bereiken. Als zij moeite hebben met grote bijeenkomsten, met grote verhalen, probeer hen dan eens in een persoonlijk gesprek te bereiken. Als zij terecht moe zijn van grote woorden, probeer dan eens goed te luisteren. „Waar liggen de specifieke vragen van deze persoon en hoe zou voor hen het christelijk geloof van belang kunnen worden?” Als zij geen heil meer zien in de traditie, laten wij de (gereformeerde) traditie niet varen, maar willen wij deze wel opnieuw doordenken en, in een voortdurend leerproces, bruikbaar maken voor onze postmoderne medemens.
Als onze cultuur moeite heeft met achterhaalde wereldbeelden, dan mag zij gerust weten dat wij ook nog wel eens moeite hebben met de gereformeerde inspiratieleer, schrijft G. C. den Hertog. Maar wat hij bedoelt met de zin „dat ik niet kan vasthouden aan een tot in details uitgebouwde leer van de inspiratie, niet vanwege de kritiek van buiten maar vanwege het spreken van de Schrift zelf” is voor mij in elk geval niet erg verstaanbaar overgekomen.
Af en toe lijkt het even dat sommige scribenten niet alleen worstelen met de (post)moderne cultuur, maar ook met hun eigen gereformeerde traditie. Dat kan ik me wel voorstellen, maar ze zouden in het boek in dit opzicht wat meer ’verstaanbaar’ moeten zijn.
Wat ik wel mooi vind in de bijdrage van Den Hertog is zijn bewering dat de Schrift niet zo ver afstaat van het postmoderne of liever moderne onvermogen om te geloven. In het voorbeeld van de vader van de maanzieke knaap, „Ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp”, wordt de moderne twijfel heel goed zichtbaar.
Het valt trouwens op dat de scribenten niet alleen, zoals de ondertitel van het boek suggereert, de Bijbel verstaanbaar willen maken voor postmodernen, maar ook voor modernen, nog altijd rationeel ingestelden. Waarschijnlijk hebben de scribenten wel in de gaten dat onze tijd niet alleen maar postmodern, antiautoritair en gevoelsmatig, maar ook nog steeds erg modern -dat wil zeggen: rationeel- leeft en denkt.
Eigenwillige godsdienst
Bij het lezen van dit boek kwam de vraag steeds sterker op mij af: Is het postmodernisme met zijn verzet tegen het absolute gezag van de Schrift en zijn neiging de krenten uit de religieuze pap te vissen wel zo nieuw? Is het postmodernisme eigenlijk niet gewoon een actuele variant op wat wij altijd de „eigenwillige godsdienst” noemden? En zit het allemaal niet vast op de verbeten weerstand van adamskinderen om het God en Zijn Zoon en Zijn Woord niet gewonnen te geven?
Het boek draagt allerlei concrete suggesties aan om de Schrift, het geloof en de kerk verstaanbaarder en toegankelijker te maken voor de postmoderne cultuur. Een fraaie bijdrage leverde R. de Reuver, die de suggestie doet om in plaats van Het grote Verhaal van de dogmatiek de kleine verhalen van bijvoorbeeld het Evangelie van Marcus te lezen, waarbij bijbelschrijvers en postmoderne zoekers met elkaar in gesprek komen.
Anderzijds maakt S. Paas ook weer een beetje reclame voor minidogmatiekjes, zoals de Alphacursus, de Oriëntatiecursus christelijk geloof en, om de Gereformeerde Gemeenten niet te vergeten, een bijbelcursus van evangelist Gerrit Baan in de Amsterdamse Jordaan, om onze tijdgenoten met de grote lijnen van het christelijk geloof vertrouwd te maken. Als „minimale leeswijzers” bij het onderzoeken van de Schrift kunnen zij goede diensten bewijzen, aldus Paas. Ook het Nieuwe Testament kent immers al een geloofsleer in het klein. In zekere zin kunnen wij dus toch niet om Het grote Verhaal heen.
Dit Verhaal is volgens mij het probleem ook niet, maar de onchristelijke, eigenwijze en hooghartige manier waarop het aan de man wordt gebracht. Christenen zouden eens een toontje lager moeten zingen. Dan kan de wereld hen misschien wat beter verstaan. De toonhoogte is ontzettend belangrijk, dat heb ik intussen wel gemerkt.
Gezelschappen
En als persoonlijk contact in kleine kring postmodern is, schep dan plaatsen voor ontmoeting, waar levens- en geloofservaringen kunnen worden uitgewisseld. Scribent Van den Belt ziet hier zelfs een kans voor herleving van de oude gezelschappen. Hij constateert dat in het missionaire gesprek persoonlijke ervaring vaak een grotere rol speelt dan rationele argumentatie („Hebt u eigenlijk wel eens iets van God gemerkt?”). Kan de oude bevindelijke traditie van bekeringsverhalen en gezelschappen misschien nog iets betekenen in de postmoderne context van de evangelisatie?
Het postmodernisme („Ik ben wat ik voel”) is ouder dan men denkt. Postmoderne relativering van de Waarheid is er eigenlijk altijd al geweest. Het is het kenmerk en de kracht van de valse profetie. Het geopenbaarde Woord moet steeds maar weer plaatsmaken voor „mijn beleving.” Daar hebben onze oudvaders wat aan geleden!
Dat het postmodernisme niet zo nieuw is als het lijkt, blijkt wel uit het feit dat de scribenten, in het zoeken van wegen om postmoderne tijdgenoten te bereiken, nogal wat oudere theologen zoals J. H. Bavinck, D. Bonhoeffer, I. Kievit en C. van Sliedrecht, met eerbied gezegd, van stal halen.
Misschien is het postmodernisme eigenlijk niet anders dan een uitvergrote versie van de menselijke onwil om God in Christus over ons hart en leven te laten regeren. Terwijl wij Hen toch ook weer niet kunnen missen.