Column: Liturgische vernieuwingen in bevindelijke kerken
Wat spelen het gevoel en de eigen bril toch een grote rol in discussies over het zingen in de kerk. Bij het nieuwe Liedboek aan de linkerkant van het spectrum, maar ook bij het ”stemmen zingen” ter rechterzijde.
Het kan niemand ontgaan: op 25 mei verschijnt er een nieuw Liedboek. Of het weer een Liedboek voor de kerken zal worden, zoals de voorganger uit 1973, moet de toekomst uitwijzen. De synode van de Protestantse Kerk in Nederland, opdrachtgever voor het project, moet er nog over praten. De andere deelnemende kerken zullen het ongetwijfeld ook agenderen. Maar nu al zijn er mensen die willen dat de nieuwe bundel geen monopoliepositie krijgt.
Dat zegt bijvoorbeeld Hans Maat van het Evangelisch Werkverband. Hoewel zelf bestuurslid van de stichting die het Liedboek maakte, is hij op de valreep publiekelijk uiterst kritisch over de bundel. Hij heeft „met de bril van jongeren, en vanuit de reformatorische en evangelicale zangcultuur” naar de liederen gekeken. Conclusie: er staan veel te weinig ”worshipliederen” in, terwijl jongeren juist díé zingen. Boot gemist.
Iets eerder liet componist Dirk Zwart, die in een van de werkgroepen van het Liedboek participeerde, een volkomen tegengesteld geluid horen. Volgens hem bevat de bundel juist veel te veel liederen van het lichte repertoire. Hij noemde het Liedboek in een column in Woord en Dienst „het mes in de rug van de kerkmusicus.” In een interview met zichzelf op zijn website lichtte hij dat toe. „Voor mij als kerkmusicus, die in de praktijk het niveau van het kerklied moet verdedigen, voelt die sanctionering en canonisatie van het pop-achtige lied als zijnde geschikt voor de kerk als een soort mes in de rug, want als het in ‘het liedboek’ staat, dan zal het wel goed zijn.”
Het maakt dus nogal wat uit hoe je naar een en hetzelfde liedboek kijkt. Zet je de bril van de jongeren op? Of praat je vanuit de positie van de kerkmusicus die de standaard hoog wil houden?
Nu staat het nieuwe Liedboek voor velen binnen de gereformeerde gezindte ver van hun bed. In reformatorische kerken hebben we geen behoefte aan gezangen, laat staan aan een Liedboek dat na veertig jaar alweer vervangen moet worden. We zingen met Calvijn alleen de psalmen, gedragen en niet-ritmisch, slechts begeleid door het orgel, in een taal die 240 jaar oud is. En daar zal in geen jaren verandering in komen. Want dergelijke psalmzang vormt een van de ”identity markers” van wat bevindelijk gereformeerd heet. Ga je aan een van de elementen morrelen –ritmisch, nieuwe berijming, pianobegeleiding– dan ga je schuiven en heb je de kwalificatie bevindelijk gereformeerd verspeeld.
Des te merkwaardiger dat één element van de gemeentezang daarbuiten blijkt te vallen. Terwijl we met een beroep op Calvijn zweren bij eenstemmig psalmgezang en –daarom?– tegen koren en cantorijen in de eredienst zijn, is er voor een bepaalde vorm van meerstemmigheid wel ruimte: het zingen van een bovenstem. Onlangs nog is in de gereformeerde gemeente van Leerdam toestemming gegeven voor deze manier van zingen tijdens de eredienst. En het lijkt steeds breder in zwang te raken: her en der ontstaan er bovenstemgroepen die met het oog op zondag oefenen. Nog opvallender is het zingen uit het vierstemmenboek, onder andere in de gereformeerde gemeenten in Nederland van Barneveld en De Beek-Uddel. Psalmzangverenigingen komen doordeweeks samen om op zondag hun partij op de juiste manier te kunnen aanheffen.
Op de een of andere manier hebben bevindelijk gereformeerden dus stilzwijgend afgesproken dat deze vorm van vernieuwing wél tot de mogelijkheden behoort. Het ”stemmen zingen” doet blijkbaar geen afbreuk aan het bevindelijke karakter van de eredienst. Zelfs lijkt de gedachte te leven dat dat karakter door deze manier van zingen versterkt wordt.
Rationele argumenten zijn hier niet in het geding. Hier speelt het gevoel voor wat betamelijk, ernstig en bevindelijk is de boventoon. En dat mag (blijkbaar).
Lees in Digibron meer over het ”stemmen zingen” in onder andere De Beek-Uddel en Genemuiden.