Commentaar: Venijn op woningmarkt zit in de termijn
Mosterd na de maaltijd, weinig opzienbarend, het intrappen van een open deur; in enkele media werd, luttele uren na verschijning, het rapport van de tijdelijke Kamercommissie huizenprijzen alweer afgefakkeld.
Voor een deel is die kritiek te begrijpen. Kenners van de woningmarkt zullen in het woensdag verschenen rapport bijvoorbeeld maar weinig terugvinden waarvan zij niet al geheel dan wel gedeeltelijk op de hoogte waren.
Toch is het rapport daarmee nog niet onbelangrijk. Allereerst niet omdat het treffend schetst hoe de huizenprijs zich de achterliggende twintig jaar als een plofkip heeft ontwikkeld. Zijn de aanbevelingen van de commissie voor de toekomst soms boterzacht –„schrap regels waar dat kan”– in haar conclusies over wat is geweest, zit een stelligheid die groter is dan verwacht.
Dat een breed samengestelde parlementaire commissie (van D66, VVD, PvdA en CDA) gezamenlijk tot de conclusie komt dat er de afgelopen decennia sprake is geweest van een „zeepbel” op de woningmarkt en de overheid had kunnen of zelfs moeten ingrijpen, kan gerust een novum worden genoemd. Immers, juist de politiek ontpopte zich in de achterliggende jaren vaak als een sta in de weg voor noodzakelijke afkoeling van de oververhitte woningmarkt, bang als ze was voor electorale billenkoek.
Ook legt de commissie scherp bloot hoe, de exploderende vraag naar woningen ten spijt, gemeenten, ontwikkelaars en bouwers –onder toeziend oog van de overheid– bewust de schaarste op de markt voor nieuwbouwwoningen in stand hielden, om de maximale winst die er zo ontstond onderling te verdelen.
Jammer is evenwel dat de commissie het gelaten heeft bij verklaringen voor de enorme prijsexplosie en de huidige correctie plus aanbevelingen voor hoe zulke fluctuaties in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarmee blijft misschien wel het belangrijkste probleem dat er momenteel speelt op de huizenmarkt onaangeroerd: het toenemende aantal mensen met (potentiële) restschulden.
Dat probleem wordt niet vanzelf kleiner. Sterker, veel van de acties die de commissie aanbeveelt en de overheid ook al neemt –op het slechtst denkbare moment– (zoals strengere leennormen en aflosverplichting), kunnen weliswaar nieuwe restschulden in de toekomst voorkomen, maar maken door de extra druk hiervan op de prijzen de restschulden van vandaag alleen maar groter. Op de woningmarkt zit het venijn ’m dus in het verschil tussen de korte en de lange termijn.
Het debat over wat te doen met restschulden is bovendien minder zwart-wit dan soms voorgesteld. In dat beeld zijn kopers met een restschuld dom en roekeloos geweest en mensen zónder juist slim en verstandig. Voor een deel is dat waar en kozen mensen zélf voor risicovolle producten, waarbij veel werd geleend en niet of nauwelijks werd afgelost. Anderzijds gaat die visie voorbij aan het feit dat het wel of niet hebben van een restschuld voor een groot deel afhangt van het moment waarop iemand geboren is en zijn eerste huis kocht. Mensen konden vaak weinig anders.
Zonder visie op deze problematiek blijft het voorlopig kwakkelen in huizenland.