Houd toegezegde pensioenuitkering in stand
Het huidige pensioensysteem waarin deelnemers een aan het loon gerelateerde pensioenuitkering krijgen toegezegd, biedt duidelijke voordelen boven het zogeheten casinopensioen, waarin alle risico’s bij de deelnemers liggen, stellen David Hollanders en Bernard van Praag.
De gedachte dat de langere levensduur en lage rente dwingen tot het inruilen van het huidige pensioen voor een casinopensioen snijdt geen hout. De pensioendiscussie verzandt in details zoals de hoogte van kortingen, uitsmeerperiodes, de rekenrente, hypotheken en generatieconflicten. Belangrijker nog is dat het systeem van collectieve pensioenfondsen, waarbij aan het loon gerelateerde pensioenuitkeringen worden toegezegd (”defined benefit”), dreigt te worden vervangen door een toezegging die fluctueert met de beurskoersen en de talenten en inspanningen van de beheerders van de pensioenfondsen (”defined contribution”).
Het is terecht dat er in zo’n geval wordt gesproken van een casinopensioen. In zo’n systeem liggen de risico’s niet meer bij werkgevers of fondsbeheerders, maar bij deelnemers. Die hebben evenwel nauwelijks zeggenschap en geen vrijheid om naar een ander fonds over te stappen.
Eerst meer over de collectieve ”defined benefit”-regeling, waar velen van af willen, maar die veel voordelen kent. Ten eerste voorkomt zij dat mensen als gevolg van uitstelgedrag onvoldoende pensioen opbouwen. Ten tweede blijken collectieve regelingen goedkoper dan individuele. Ten derde kunnen risico’s tussen generaties gedeeld worden.
Er wordt echter herhaaldelijk gesteld dat het huidige systeem onhoudbaar zou zijn. In de eerste plaats is de levensduur sterk gestegen en daar zou in het verleden onvoldoende rekening mee zijn gehouden. In de tweede plaats wordt een rentedaling voorspeld.
Het is evident dat een langere levensduur dwingt tot een hogere premieafdracht voor nieuw op te bouwen rechten, indien men het pensioen wil fixeren op bijvoorbeeld de huidige 80 procent van het middelloon. Sterker, het impliceert dat de huidige jongeren een hogere premie zullen moeten betalen dan de jongeren van de jaren 70 voor hun pensioen hebben betaald. Zij krijgen daar dan meer voor terug, omdat zij naar verwachting zeven jaar langer leven. Het pensioen wordt dus niet duurder per uitkeringsjaar; tegenover hogere premies staan ook meer pensioenjaren.
Een blijvende oplossing voor nieuwe aanspraken is dat ofwel voor de jongeren van nu de premie wordt verhoogd (naar bijvoorbeeld 30 procent), ofwel het pensioen wordt verlaagd (wat niet hetzelfde is als risicovoller maken, zoals in het pensioenakkoord staat) of dat zij langer doorwerken.
Ook het renteargument is dubieus. Er is geen enkel wetenschappelijk statistisch bewijs of een overtuigende intuïtieve argumentatie dat de rendementen en de rente naar een lager niveau gaan. De belangrijkste reden voor de lage rente op staatsleningen van triple A-landen is de huidige monetaire politiek van goedkoop geld van de Europese Centrale Bank (ECB). De lage rente is niet onveranderlijk (mag men hopen) en niet onveranderbaar.
Bij veel pensioenfondsen blijken de werkelijke rendementen over het afgelopen jaar een veelvoud van het door De Nederlandsche Bank (DNB) voorgeschreven disconto van zo’n 2,5 procent. Hoe dat überhaupt kan? Een groot deel van de beleggingen wordt juist niet in staatsleningen belegd. De rekenrente is alleen nog relevant als een fonds geliquideerd wordt en al zijn verplichtingen (tegen de rekenrente) onder moet brengen bij een verzekeraar. Maar er is geen enkel groot fonds dat voornemens is te liquideren of waar dat te verwachten valt.
Hiermee stellen wij niet dat er niets gebeuren moet. Ten eerste dienen werkgevers in het verleden gedane toezeggingen aan hun werknemers na te komen in plaats van dividend en bonussen uit te keren. De nu dreigende afbraak van het pensioensysteem is, zo betogen wij, niet onontkoombaar. En wat is het alternatief? Een onaanvaardbaar slecht pensioen in de toekomst, gebaseerd op een inspanningsverplichting, die niet kan worden afgedwongen.
Ten tweede is een parlementair onderzoek, gezien de ernst van de zaak, op zijn plaats om kwalijke pensioenpraktijken zoals in het verleden in de toekomst te voorkomen. Het recent afwijzen van de motie-Omtzigt door de fracties van PvdA, D66, en VVD, waarin een dergelijk onderzoek werd voorgesteld, suggereert dat er veel kwalijke zaken te verbergen zijn. Het parlement zal zich bij het onderzoek moeten laten bijstaan door onafhankelijke onderzoekers, waarvan er in Nederland niet zo veel meer zijn.
David Hollanders is als postdoc verbonden aan businessschool TiasNimbas en het Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies; Bernard M. S. van Praag is emeritus hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel is een bewerking van een bijdrage die eerder is gepubliceerd op de website www.mejudice.nl.