Voor een gekookt eitje de vulkaan op
„Geniet vanaf de Gunung Batur van een fantastische zonsopgang.” Toen ik die prikkelende slogan in een foldertje las, was ik verkocht. Boven op een vulkaan het ochtendgloren meemaken, dat moet een belevenis zijn. Dat alles te voet gaat en het boven wel eens onweert en regent was toen nog onzichtbaar achter de schoonheid van tekst en plaatjes.
Op een maandagochtend -het is één uur ’s nachts- waggel ik met een slaperig hoofd het hotel uit, waar een taxi met ronkende motor staat te wachten om me in Kintamani, aan de voet van de vulkaan, te brengen. Ik heb een uur om wakker te worden, want de rit naar het dorp is lang en kronkelig. Raadpleeg een kaart en je ziet dat Kintamani op de rand van een immense vulkaankrater ligt. De Gunung Batur blijkt ooit een monster van een berg te zijn geweest! Wat er nu van over is zijn tal van kleinere vulkanen in die enorme krater, en één daarvan is de ruim 1700 meter hoge kegel die ik ga bestijgen.
Naast deze vulkanen is er een groot meer in de oude krater ontstaan. De Gunung Batur mag dan niet de hoogste berg van Bali zijn, vanwege zijn omvang is hij zeker een van de interessantste.
De laatste keer dat de Batur verschrikkelijk huishield was in 1917, toen de dorpen Batur en Kintamani werden weggevaagd en duizenden mensen in een zee van vuur het leven lieten. Vandaag de dag zijn de twee dorpen weer springlevend en doen de bewoners alsof er nooit iets is gebeurd.
De Gunung Agung, ten zuidoosten van de Batur, is Bali’s hoogste vulkaan (3142 meter) en ook de moorddadigste. Zeventien maart 1963 is de dag die veel Balinezen zich nog goed herinneren: toen explodeerde de Agung met een ongekende kracht en kwamen meer dan 1000 mensen om. Honderdduizenden verloren hun huizen en heel Bali raakte bedolven onder een laag as, waardoor oogsten verloren gingen.
Zaklantaarns
Het is nog aardedonker als ik rond halfvier aan de bijna twee uur durende klim van de Batur begin. Een groepje jongens, uitgerust met zaklantaarns en tassen colaflesjes, wacht bij het startpunt op klandizie. Op toeristen dus, want die kunnen hier en op dit tijdstip onmogelijk zonder gids. Voorlopig ben ik de enige die vertrekt. Twee jongens zullen meelopen, de één als gids voorop, de ander als water- en coladrager achteraan. Alleen met zaklantaarns is te zien waar we onze voeten moeten neerzetten.
In het duister tekent zich een kaal en onherbergzaam landschap van rotsen en ruigte af. Het eerste halfuur lopen is aardig te behappen, daarna wordt het menens. Wat tot dusver een paadje was, niet breder dan de stralenbundel van de zaklamp, verandert nu in een uitgedroogde rivierbedding: steil, smal en grillig. De resterende anderhalf uur is het klauteren geblazen, jezelf aan graspollen en rotspunten omhoog hijsen en hoogteverschillen van een halve meter loodrecht omhoog overbruggen. En dat alles in een moordend tempo, aangegeven door een zich voortsnellende zon achter de horizon.
Gelukkig is er af en toe tijd voor een rustpauze, waarin ik als een uitgewrongen vaatdoek tegen een rotsblok hang. Boven ons zet een overweldigende sterrenhemel alles in de juiste proporties: zó bezien ben ik bezig een zandkorrel te beklimmen.
Kerosinegeur
Echt indrukwekkend wordt het als het gaat onweren. Lichtflitsen en een zacht gerommel zetten de tocht verder onder druk. Als donder en bliksem heviger en feller worden, stel ik voor om af te dalen, maar de twee jongens willen van geen stoppen weten. Doorbijten dan maar, af en toe kruipen op handen en voeten en zigzaggend zoeken naar het verschil tussen pad en afgrond. Ver achter me zie ik twee lampjes flikkeren: kennelijk is er nog iemand aan deze barre tocht begonnen.
Om kwart voor zes bereiken we de top, waar we in een schuurtje de komst van de zon afwachten. Een penetrante kerosinegeur kondigt versgezette koffie en thee aan. Mijn hoogstpersoonlijke waterdrager heeft twee colaflesjes naast me neergezet: één voor mij en één voor hemzelf. Of ik die alsjeblieft ook zou willen betalen.
De horizon kleurt inmiddels uitbundig geel en oranje. Als reusachtige molshopen steken de zwarte gestalten van nabijgelegen vulkanen af tegen dit vlammende decor. Op de voorgrond verheft zich uit een dikke wolkenlaag de 2150 meter hoge Gunung Abang, daarachter de top van de Gunung Agung en in de verte zijn de contouren zichtbaar van de Gunung Rinjani (ruim 3700 meter), gelegen op het naburige eiland Lombok.
De zon laat zich die ochtend niet meer zien. De wegtrekkende onweersbui trekt een sliert van sluierwolken achter zich aan waardoor mijn zonsopgang niet verder komt dan een waterig tafereel.
Bonensoep
Verder maar weer, langs onheilspellende kratergaten waaruit zwaveldamp omhoogkomt en over paadjes van bruinzwart lavazand waarin je voeten diep wegzakken. Op sommige plekken lijkt het alsof ik in een pan met pruttelende bonensoep sta: onder mijn voeten blubt en dampt het van jewelste. Mijn waterdrager tovert enkele kippeneitjes tevoorschijn en stopt ze onder het gloeiend hete zand. „Over een paar minuten kun je een gekookt eitje eten”, zegt hij, terwijl hij me met pretoogjes aankijkt. En zowaar, even later staan we -zitten levert geheid blaren op-onze eitjes te pellen en op te peuzelen. Het is inmiddels hevig gaan regenen, zodat het overal sist en dampt.
Met versnelde pas dalen we af via een route die langs de oostkant van de vulkaan loopt, in de richting van het Baturmeer. Nu het volledig licht is, vallen de rotsen in het landschap op. De hitte waarin ze ooit zijn ontstaan, is goed voor te stellen vanwege de grillige klontervormen.
Rond acht uur strompel ik de laatste meters in de richting van het Baturmeer, waar ik langs de oever mijn laatste cola krijg aangereikt. Achter me is de Batur bezig achter wolken te verdwijnen. Andermaal een indrukwekkend schouwspel, maar van een „onweerstaanbare aantrekkingskracht” om hem te beklimmen is bij mij even geen sprake meer.
Meer informatie: Oad Reizen, 0548-377822.