August Hermann Francke startte armenschool in de pastorie
Toen de Duitse theoloog en pedagoog August Hermann Francke vanaf 1695 in Halle aan de Saale een school- en weeshuiscomplex opzette, hing de roep om hervorming van kerk, maatschappij en van het christelijke leven al ruim een eeuw in de lucht. Vrijdag is het 350 jaar geleden dat deze lutherse piëtist werd geboren.
De roep om hervorming weerklonk in Europa vanaf ongeveer 1560. Eerst in Engeland (puritanisme), maar later ook in het Duitstalige gebied (piëtisme) en in Nederland (Nadere Reformatie). Geleerden zoals de Tsjechische pedagoog Johan Amos Comenius ontwierpen programma’s voor een universele reformatie van onderwijs, wetenschap en vroomheid.
August Hermann Francke werd op 22 maart 1663 geboren in de Noord-Duitse havenstad Lübeck. Hij bracht het grootste deel van zijn jeugd in het stadje Gotha in Thüringen door. Zijn vader was hier raadsheer aan het hof van hertog Ernst van Saksen-Gotha-Altenburg, bijgenaamd Ernst de Vrome. Deze liet het onderwijs en de catechese intensiveren. Hij liet zich inspireren door de lutherse theoloog Johann Valentin Andreae, die tijdens een bezoek aan Genève onder de indruk van de strenge kerkelijke tucht van de calvinisten was gekomen.
In zijn jeugd las Francke de ”Vier Bücher vom wahren Christentum” van de lutherse piëtist Johann Arndt en (gereformeerde) puriteinse boeken, zoals ”The Practise of Piety” van Lewis Bayly. Dankzij een beurs kon de leergierige August Hermann bijna tien jaar lang, van 1679 tot 1688, aan diverse universiteiten theologie studeren: te Kiel, Hamburg, Leipzig en Lüneburg. In Hamburg leerde de beroemde hebraïst Esdras Edzard hem het Hebreeuws te spellen. In Leipzig richtte hij samen met zijn latere collega Paul Anton een ”collegium philobiblicum” op: een exegetisch college voor studenten. Daarmee verschoven de twee studenten het accent van systematische en polemische theologie naar exegese (Schriftuitleg). Anton was door de lutherse piëtist Philipp Jakob Spener op dit nieuwe spoor gebracht. Spener had in 1670 gezelschappen van vromen in het Duitse lutheranisme geïntroduceerd.
In de knoop
In zijn autobiografie schrijft Francke dat hij er tijdens zijn studie steeds meer mee werd geconfronteerd dat hij nog niet radicaal met de zonde had gebroken. Hij had een hoog wetenschappelijk niveau bereikt, maar was in feite nog een ”wereldling”. Tijdens een voorbereiding voor een preek in Lüneburg in 1687 over het levende geloof in Christus (Joh. 20:31) raakte Francke hiermee volledig in de knoop. Hij had zelf dit geloof niet. En was de Bijbel wel waar? Bestond God eigenlijk wel? Zijn hele leven was ongeloof en daarmee zonde. Toen hij in zijn nood voor de zoveelste keer op de knieën ging, gaf God hem „als in een handomdraai” volkomen vrede en zekerheid. Francke durfde nu te preken.
In 1689 keerde hij terug naar Leipzig. Hij gaf aan de filosofische faculteit colleges over nieuwtestamentische brieven. De theologische faculteit was dit een doorn in het oog. Aansluitend aan de colleges was er mogelijkheid voor discussie. Eerst gebeurde dat in het Latijn, later in het Duits. Francke vertelde zijn studenten dat hij de filosofie in vergelijking met de exegese van weinig waarde achtte. Hij en zijn aanhangers werden vanwege hun ijver voor de vroomheid als ”piëtisten” bestempeld. Uiteindelijk verbood de regering van Saksen de bijeenkomsten.
Een jaar later kwam Francke in Erfurt terecht, waar hij predikant werd. Ook hier gaf hij colleges aan studenten. Daarnaast gaf hij kinderen catechisatie en liet hij studenten als huisleraar onderbrengen bij gezinnen. Voor Francke was dit een uitgelezen kans om zijn opvattingen te verbreiden. Het pakte echter verkeerd uit. Men verdacht hem ervan dat hij leerde dat iemand die wedergeboren is, de Tien Geboden volkomen kan gehoorzamen. Francke verdedigde zich, maar tevergeefs. Opnieuw moest hij uitwijken.
Scholen
Waar moest hij heen? De beslissing viel in 1691 in Berlijn, waar Francke op bezoek was bij Philipp Jakob Spener. Deze had goede contacten met diverse Brandenburgse ministers. Zij boden Francke een predikantsplaats in Glaucha, net buiten Halle, aan. Hieraan verbonden was een professoraat in Grieks en oosterse talen aan de net opgerichte universiteit. Francke nam dit aanbod aan.
Veel huishoudens in Glaucha hadden het recht om bier te schenken. Francke ageerde tegen het schenken van bier op zondag vóór en tijdens de kerkdiensten. Wie dat toch deed, mocht niet meer biechten –dat gebeurde toen nog in de lutherse kerk– en ten avondmaal gaan. Dit leidde tot groot protest van vooraanstaande burgers uit Glaucha.
Om arme kinderen onderwijs te kunnen bieden, hing Francke in 1695 in zijn pastorie een collectebus op. Na enige tijd kreeg hij een grote gift: ”vier Thaler und sechzehn Groschen”. Francke kon hiermee in zijn pastorie een armenschooltje beginnen. Na veel tegenstand vanuit zijn eigen gemeente kon hij in 1698 de eerste steen van een nieuw gebouw leggen. De groeiende school splitste zich in scholen voor kinderen uit alle sociale lagen.
Met behulp van gedrukte verslagen maakte Francke de groei van de scholen wereldkundig en kon hij tegelijkertijd extra geld werven. Om financiële stabiliteit te creëren moest het onderwijscomplex echter niet afhankelijk zijn van giften. Francke verwierf een privilege voor het opzetten van een uitgeverij, een boekhandel en een apotheek. Franckes medestander baron Carl Hildebrand van Canstein zette een drukkerij op waar goedkope Bijbels werden gedrukt.
Om de werklast niet alleen te hoeven dragen, delegeerde Francke zijn taken aan studenten. In ruil voor een gratis studieplaats konden arme studenten leraar worden. Op de scholen volgden de leerlingen van ’s morgens zes tot ’s avonds negen een strak programma. De vakken werden volgens vaste methoden gegeven en waren praktijkgericht. Francke wilde de eigen wil van kinderen breken en hen opvoeden tot godvrezende burgers. Hij hoopte dat het model van het onderwijscomplex een bredere uitstraling zou hebben en zou leiden tot een wereldwijde hervorming binnen alle sociale lagen.
Piëtistenwalsen
Francke en zijn aanhangers hadden verbindingen tot aan de uiteinden van het Duitse rijk, maar ook met Oost-Europa, Engeland en Noord-Amerika (Cotton Mather). In Halle kwam in samenwerking met Denemarken de eerste Duitse zendingsorganisatie tot stand, met Tranquebar in India als zendingsveld.
Het onderwijscomplex was met muren van het stadsgewoel afgescheiden. Van leraren en leerlingen werd verwacht dat zij de wereld zouden mijden. Dit hing samen met het scherpe onderscheid dat Francke maakte tussen kinderen van God en kinderen van de wereld. Dansen en het bekijken van toneel was taboe. Er was wel enige ruimte voor ontspanning. Franckes assistent en schoonzoon Johann Anastasius Freylinghausen hield dagelijks ”Sing- und Betstunden” met de leerlingen. Hij verzamelde en dichtte liederen en stelde het ”Geistreiche Gesangbuch” (1704) samen, dat zeer populair werd. Op de maat van sommige melodieën kon je –in theorie– dansen. De orthodoxe lutheranen –die dansen niet principieel veroordeelden!– vonden dit voor geestelijke muziek al te frivool. Minzaam spraken zij van ”piëtistenwalsen”.
In 1698 werd Francke hoogleraar in de theologie. Het verwondert niet dat hij de exegese van het Oude en Nieuwe Testament als de hoofdvakken van de theologische studie beschouwde. Hij stelde dat alleen wedergeborenen tot de kern van de Bijbel kunnen doordringen. In colleges bereidde hij zijn studenten erop voor om als predikant godvrezend te leven en de vroomheid te bevorderen.
In tegenstelling tot de orthodox-lutherse theologie stelde Francke dat men de doop niet gelijk kan stellen met de wedergeboorte. Zijns inziens verbreken de meeste dopelingen het doopverbond. Francke beschreef de wedergeboorte, de ”Busskampf” (boetestrijd), zeer gedetailleerd. Al tijdens zijn leven werd hij ervan beschuldigd dat hij zijn eigen bekeringsweg als maatstaf nam. Zelf weersprak Francke dit. Uit onderzoek blijkt dat hij geen vast schema hanteerde.
In 1715 werd Francke predikant van de St.-Ulrichsgemeente in Halle. Jarenlang had hij met zijn collega-predikanten die tot de orthodoxe hoofdstroom van de lutherse kerk behoorden, gestreden. Dankzij zijn connecties met Spener en met de Brandenburgse regering in Berlijn kon Francke in Halle ”overleven”. Met zijn nieuwe predikantsplaats binnen de poorten van de stad was zijn overwinning beklonken.
Heiliging
Was Francke niet veel te streng en te hard? Zijn leerlingen mochten niets en vele gemeenteleden ontzegde hij de toegang tot de biechtstoel en het avondmaal. Wellicht doen we Francke meer recht als we eerst vragen: Waarom was hij zo streng en rigoureus? Francke wilde dat zijn leven en dat van anderen volledig aan God zou zijn toegewijd. Vanaf zijn bekering heeft hij dit met de ijver van een bekeerling nagestreefd. Francke was ervan overtuigd dat je in de heiliging van het leven niet ver genoeg kunt gaan. Dit uitgangspunt deelde hij onder andere met de puriteinen. Via hen en de lutherse Andreae heeft Francke vermoedelijk gereformeerde invloeden ondergaan, bijvoorbeeld wat betreft de zondagsheiliging en de afwijzing van middelmatige dingen (adiafora), zoals dans en toneel. De lutherse kerkhistorica Veronika Albrecht-Birkner heeft hierop gewezen. Anderzijds wees Francke de verkiezingsleer af en voelde hij niets voor een vereniging met de gereformeerde kerk.
Op één punt week Francke van de reformatorische theologie af. Volgens hem was Paulus nog niet wedergeboren toen hij de klacht van Romeinen 7 uitte. Een wedergeborene heeft volgens Francke radicaal met de zonde gebroken en leeft niet meer onder de macht daarvan. Overigens weersprak Francke dat hij zou leren dat men in dit leven volkomen heiligheid kan bereiken.
Ook als we Franckes diepste drijfveren in rekening brengen, laat dit onverlet dat hij soms wellicht eigenmachtig en partijdig te werk is gegaan. Gemeenteleden sloot hij uit van de biechtstoel en het avondmaal, zonder daarin het ”Konsistorium” (het regionale kerkelijke toezichtsorgaan) te kennen. Bij zijn plannen voor een nieuw schoolgebouw ondervond Francke veel tegenstand van gemeenteleden. Sommige van hen zette hij onder censuur en hij reageerde korzelig op hun protest. Wie de verslagen hierover leest, kan zich niet geheel aan de indruk onttrekken dat hij zijn streven naar een zuivere gemeente vermengde met zijn poging om een nieuw school te bouwen.
Francke gebruikte de preekstoel als steekstoel richting zijn orthodoxe collega’s. Het lijkt erop dat hij gedacht heeft dat hij –met de beschermende hand van de overheid boven zich– de strijd tegen hen wel zou winnen. Deze handelwijze is niet erg integer.
Wat men ook van Francke vindt, men zal moeten toegeven dat hij leefde voor de Heere. Francke ging ver, maar was wel consequent. Hij paarde een diepe godsvreze aan een ijzeren discipline en aan tactiek. Hij had een combinatie van gaven die slechts weinigen is gegeven. Tegelijkertijd had Francke de wind mee, althans in Halle: hij zeilde op de golven van de overheidsbescherming, samen met een leger van assistenten.