Schrappen vloekverbod pijnlijker dan handhaving ervan
Het schrappen van het verbod op smalende godslastering levert meer pijn op dan het behouden ervan, betogen Wilfried Verboom en Hans Alderliesten.
De Tweede Kamer debatteert morgen op initiatief van D66 en SP over het schrappen van het verbod op smalende godslastering (art. 147 Wetboek van Strafrecht). Met het schrappen van het artikel verliest de Nederlandse samenleving een moreel ankerpunt in de wetgeving.
De discussie woedt al jarenlang. Al sinds de invoering in 1932 wordt er gediscussieerd over reikwijdte, doel en symbool van het verbod. In de jaren zestig werd er voor het laatst iemand veroordeeld voor smalende godslastering – daarna volgden louter vrijspraken.
Het schrappen van artikel 147 is echter een slecht idee. Van het wettelijke verbod op godslastering gaat namelijk een signaalfunctie uit. Het schrappen zou opgevat kunnen worden als een vrijbrief om te vloeken. Met het schrappen van het verbod zou vloeken weer toegestaan zijn omdat er niet langer een verbod geldt. Het afschaffen van een vloekverbod zal in de publieke opinie worden opgevat als een verbod dat wordt opgeheven. Wat ons betreft een verkeerd en onnodig signaal.
Voorstanders van het schrappen van het verbod op smalende godslastering stellen dat het wetsartikel onnodige en onterechte bescherming biedt aan gelovigen. Van bescherming of status aparte is echter geen sprake. Het verbod op smalende godslastering is niet een erkenning van een hogere macht of andere status, maar een erkenning van verschil. Het is de positieve kant van godsdienstvrijheid. Positieve godsdienstvrijheid stelt religies in staat zich te ontplooien in het publieke domein en een bijdrage te leveren in de samenleving.
We kunnen de lijnen doortrekken naar scholen, het dragen van religieuze symbolen en de vrijheid van vereniging. De kwaliteit van democratie in een plurale samenleving, ook in een seculiere tijd, verraadt zich in de omgang met minderheden. Hoe gaan we om met verschillen? Durven we elkaar de ruimte te geven? Gunnen we gelovigen het recht op hun beleving en interpretatie? De seculiere meerderheid in de Tweede Kamer lijkt weinig rekening te willen houden met gevoelens van religieuze minderheden.
Laten we de discussie nog iets verbreden. Majesteitsschennis en het beledigen van staatshoofden en vrienden van het staatshoofd zijn ook strafbaar in ons land (art. 111 en 112 Wetboek van Strafrecht). Als we de redenering van de indieners van het wetsvoorstel volgen, zou ook dit wetsartikel moeten verdwijnen. Nee, zegt de Bond tegen vloeken, in lijn met rechtsgeleerden. De koning(in) mag niet beledigd worden. Het staatshoofd verdient onze eer, hulp en gebed (1 Petr. 2:17). Zou de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, dan niet onze eer en lof waardig zijn?
Een vraag die hieruit voortvloeit is of de Bond tegen vloeken gerechtigd is de samenleving, een seculiere samenleving, te wijzen op de heiligheid van Gods Naam. Wij menen van wel. De filosoof John Stuart Mill (1806-1873) stelde dat je iemand met geweld mag verhinderen een brug over te steken als er geen tijd meer is om hem te waarschuwen dat die brug op instorten staat. Want, zo zegt Mill, ik veronderstel te weten dat hij niet in het water wenst te vallen.
Wijzen op de heiligheid van Gods Naam en op een leven in overeenstemming met al Gods geboden mag gebeuren vanuit betrokkenheid op en liefde voor mensen om ons heen. Als de Bond tegen vloeken zichtbaar is met stationsaffiches of in het kader van het project Het Land In (met een bestelbus worden jaarmarkten en braderieën bezocht), dan is dat vanuit de overtuiging dat God het behoud van mensen op het oog heeft. Vanuit liefde, die haar vreugde in waarheid vindt (1 Kor. 13:6). Wij spreken mensen aan omdat God óns aanspreekt.
Waarom zou je het verbod op smalende godslastering schrappen als je er zelf geen last van hebt? Schrappen levert meer pijn op dan behouden. Bij het aantreden van de huidige Kamer, najaar 2012, gaf PvdA-Kamerlid Recourt aan dat het schrappen van verwijzingen naar God in wetgeving geen prioriteit had. In dagblad Trouw (11-10-2012) merkte hij op dat de verwijzing geen overlast oplevert, terwijl het schrappen wel een prijs heeft: „Er zijn genoeg mensen die hier waarde aan hechten. We zijn druk bezig met de formatie. We hebben belangrijke zaken te regelen.”
Daarmee sloeg hij de spijker op zijn kop. Het verbod op smalende godslastering is voor christenen van waarde, omdat God voor hen van waarde is. God is niet een Naamloze, maar een realiteit. Gods Naam is heilig, groot en goed. Het verbod op smalende godslastering staat nog altijd in het Wetboek van Strafrecht. Als we het schrappen, wie vertelt dan dat vloeken nog steeds niet mag?
De auteurs zijn respectievelijk directeur en persvoorlichter van de Bond tegen vloeken.