Muziek

Pianist Daniël Wayenberg zit graag onder de palmen

In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Vandaag pianist Daniël Wayenberg.

Evert van Dijkhuizen
18 March 2013 21:45Gewijzigd op 15 November 2020 02:33
Pianst Daniël Wayenberg. Foto Sjaak Verboom
Pianst Daniël Wayenberg. Foto Sjaak Verboom

Hij zakt behaaglijk in z’n stoel; zucht diep. „Ik heb aan twee dingen een hekel: vroeg opstaan en kou. Vandaag heb ik het allebei meegemaakt. Het is een zware dag voor me.” Pianist Daniël Wayenberg veert overeind. „Geef maar een schop als ik in slaap val. Ik kan wel wat hebben.”

Tournees voerden hem door de Verenigde Staten, Canada, Rusland, Tsjechoslowakije, Scandinavië en Griekenland. Hij trad op met wereldberoemde orkesten. Nu pianist Daniël Wayenberg, woonachtig net buiten Parijs, 83 is, heeft hij ook tijd voor andere dingen. Zoals opwekkingsliederen spelen met het Nederlands Christelijk Symfonisch Orkest (NCSO) onder leiding van de Kamper vioolbouwer André van Putten. „Ik weet werkelijk niet waar ik aan begonnen ben. Ik moet improviseren terwijl de harmonisaties voor het orkest vastliggen. Een uitdaging? Dat niet.” Hij lacht. „Wel een avontuur.”

1. Ik ben mijn moeder nog altijd dankbaar dat ze mij stimuleerde muzikant te worden.

„Zeer zeker. M’n moeder was een Russische violiste, m’n vader journalist. Hij eindigde z’n carrière als sportverslaggever bij het ANP. Moeder wilde mij viool leren spelen. Dat instrument had niet m’n hart. Ik voelde me meer aangetrokken tot akkoordenwerk. Daarom koos ik voor de piano. Maar ik moest van m’n moeder wel hard studeren. Als kind wilde ik graag op straat spelen; dat stond ze beperkt toe. Zielig? Welnee. Ik heb later veel plezier gehad van dat harde studeren. Nu heb je van die kindertjes uit Korea, Japan, China die al op jonge leeftijd virtuoos piano spelen. Sommige mensen hebben daar medelijden mee. Ach, die kinderen weten niet beter. En later zijn ze er dankbaar voor, net als ik. Studeren is essentieel om vooruit te komen. Eigenlijk heel normaal. Topsporters trainen zes, zeven uur per dag op één slag.”

2. Het is lastig om een absoluut gehoor te hebben.

„Mijn moeder ontdekte dat bij mij. Zij was aan het piano spelen, ik zat in een andere kamer te luisteren. Ze sloeg een toets aan en ik noemde meteen de toon. Ze zei: Dát is een muzikant. Of ik nog steeds een absoluut gehoor heb? Het wordt ietsje moeilijker.” Geconcentreerd luistert Wayenberg naar de muziek die uit de plafondspeakers van het restaurant komen. Hij steekt z’n vinger op: „Dit is een bes. En dit een c. Ik denk dat de toonsoort f groot is. Ja, ik weet het zeker. Lastig, een absoluut gehoor? Makkelijk juist. Vooral bij het componeren en improviseren. Ik herken onmiddellijk de juiste toonhoogte.” De pianist neemt nogmaals de proef op de som en tikt met een lepeltje tegen z’n koffiekopje. „Ping! Hier zit een b in. Een heel hoge.”

3. Of ik Beethoven speel of improviseer bij een orkest dat opwekkingsliederen speelt: ik doe het allemaal even graag.

Wayenberg, belijdend christen, zakt achterover en denkt na. „Ik ben muzikant; moet muziek maken. Ik improviseer graag. Jammer genoeg doen pianisten dat weinig. Althans, in de klassieke wereld. In de jazzmuziek gebeurt het volop. En kerkorganisten improviseren natuurlijk ook veel. Ze moeten wel. Een collecte bij 500 kerkgangers duurt langer dan bij 200. Ik zou willen dat ook klassieke pianisten meer gingen improviseren. Het enige wat we op dit gebied kennen, is het improviseren van een cadens bij een bestaand werk. Dan krijgt de pianist de vrije hand. Zoiets moet natuurlijk niet ontaarden in egotripperij. Zo van: Hoor mij eens, hoe goed ik ben in trillers. Maar improviseren is wel degelijk een kunst. Daarom doe ik het graag. Ook bij een amateurorkest, zoals het NCSO. André, de dirigent, is een schat van een jongen. En een broeder in het geloof. Hij heeft mij de orkestpartituren opgestuurd. Ik heb thuis een beetje geoefend, maar het meeste verzin ik toch ter plekke. Improviseren moet een eenmalige gebeurtenis zijn. En blijven.”

4. Mijn wereldwijde tournees zijn onmisbaar geweest voor mijn muzikale ontwikkeling.

„Elk concert is een examen voor jezelf. Het voordeel van een tournee is dat je veel concerten in korte tijd geeft; dus veel kunt leren. Wat je wél moet doen en wat je vooral níét moet doen. Een voorbeeld? Er gebeurt iets geks in de zaal: iemand valt van z’n stoel. Logisch dat je op dat moment wilt weten wat er aan de hand is. Geef daar echter niet aan toe. Ga er niet over nadenken. Blijf geconcentreerd op de muziek, op de volgende noot. Ook als je een fout maakt. Niet achterom kijken, maar vooruit. Een andere valkuil is dat je vertrouwt op je voorbereiding. Die moet natuurlijk altijd goed zijn, maar denk nooit dat je dan geen risico’s loopt. Muziek maken is als koorddansen. Je moet op elk moment de juiste stap zetten. Dat vereist een enorme concentratie. Je mag je geen seconde laten afleiden.”

5. Parijs is de plaats waar je moet zijn als meesterpianist.

„Er zijn veel plaatsen. Moskou, Petersburg, New York, Peking. Parijs is een prachtige stad met een enorme muziekcultuur. Ik heb in alle grote bekende zalen in de stad concerten gegeven. Ik woonde bij m’n tante, in een flat bij de Eiffeltoren. Maar die buurman: daar kon ik echt niet mee. Hij ergerde zich aan mijn pianospel. Daarom ben ik verhuisd; naar een plek 25 kilometer buiten de stad. Een huis met een flinke tuin. Niemand heeft last van mij. Of ik meer Fransman ben dan Nederlander? De Fransen kennen een prachtige uitspraak: Iedereen heeft twee vaderlanden, het zijne én Frankrijk. Zo voel ik dat ook. Frankrijk is zo’n mooi land: het heeft heel verschillende klimaten. In het noorden een klimaat zoals in Nederland, in het hooggebergte heb je eeuwige sneeuw en rond de Middellandse Zee tref je een subtropisch klimaat aan. Vanuit Parijs pak ik de trein naar het zuiden en zit ik met drie uur onder de palmen. Zó’n andere wereld, heerlijk.”

6. Spelen, lesgeven, componeren: ik kan geen keus maken.

„Ik ben in de eerste plaats pianist. Het is een poos geleden dat ik iets componeerde. Op dit moment heb ik ook geen bijzondere ideeën. Misschien denken mensen: Man, schiet een beetje op; je bent 83. Ik heb ooit een concert geschreven voor drie piano’s en orkest. Het werk is een aantal keren uitgevoerd, maar ik weet nog steeds niet wat ik ervan vind. Collega’s als Jan Wijn, Theo Olof en Cor de Groot vinden het mooi. Misschien hebben ze gelijk. Spelen doe ik toch het liefst. Solo, of met een collega. Zoals met Sander van Marion, mijn vriend, in de Rotterdamse Laurenskerk. Improviseren op orgel en piano, of vierhandig piano. Soms zit ik met het zweet in m’n handen. Dan begint Sander op het grote orgel, vervolgens komt hij naar beneden, dan moet ik intussen spelen, en schuift hij aan bij de vleugel. Dat wachten, dat vind ik niet leuk. Dan zit ik steeds te denken: Hoe lang nog? Hij kan onderweg z’n nek wel breken.”

7. Nederland is orgelland. Voor de échte pianotraditie moet je in Oost-Europa of het Verre Oosten zijn.

„Er zijn overal grootmeesters te vinden. Rusland heeft een fenomenale pianoschool. Maar grote pianisten vind je ook in Japan, China, de Verenigde Staten. China heeft 1,5 miljard inwoners. Logisch dat daar meer talentvolle pianisten opstaan dan in Nederland met 16 miljoen inwoners.”

8. Mijn grote hobby is het spelen met modeltreinen.

„Die hobby staat op non-actief. Ik heb een mooie baan van Märklin van 5 bij 10 meter. En een aantal bijzondere locomotieven. Er was in Parijs één winkel die speciale, handgemaakte rails verkocht. Helaas is die ermee gestopt. Nu moet ik fabrieksrails kopen. Daar heb ik niet zo veel zin in. Wat mij boeit in een modelspoorbaan? Alle namaak van de werkelijkheid is leuk. Ik houd van kitsch. Die locomotiefjes zijn net kleine kinderen. Ze maken allemaal hun eigen geluid. Je moet met ze praten; je moet je met ze bemoeien.”

9. Het is moeilijk bescheiden te blijven als je wordt gerekend tot een van Nederlands grootste pianisten.

„Ben ik dat? Grote onzin! Ten tweede: ik ben christen. Daar past zoiets helemaal niet bij. Wat heb ik dat ik niet heb ontvangen? Het past mij naar de Heer te gaan en te zeggen: Dank U wel voor deze gave. Ik ben echt niet onmisbaar. Na mij zal er wel weer een jongetje opstaan dat het ook kan. Wel jammer dat er zo weinig christenen zijn in de professionele muziekwereld. Ik praat met collega’s over het geloof, maar ik kan hen niet overtuigen. Dat kan alleen de Heilige Geest. Ik vind het altijd treurig als mensen niet in Jezus geloven. Hij is mijn beste Vriend. Bij Hem kan ik dag en nacht terecht. Als het slecht gaat, als het goed gaat. Je wordt er alleen maar gelukkiger van als je ook de successen in het leven deelt met de Heer.”

10. Ik ben 83. Mijn muzikale wens is…

„Ik zou de muziek van Wagner willen horen in zijn eigen theater in het Duitse Bayreuth. Ik zou mijn modelspoorbaan weer willen opbouwen, de Grand Canyon willen zien, en nog veel meer. Binnenkort ga ik samenwerken met de Chinese pianist Martin Oei uit Culemborg. Hij is 16 en speelt verschrikkelijk goed. Een aanstormend talent. We geven in oktober enkele concerten samen. Ik zie ernaar uit. Martin heeft charmante ouders; ’t zijn vrienden van me geworden. Z’n moeder kan geweldig Chinees koken. Ze maakt rijsttafels om plat in te vallen!”


Levensloop Daniël Wayenberg

Daniël Ernest Joseph Carol Wayenberg wordt in 1929 geboren in Parijs. Als kind verhuist hij met z’n ouders naar Nederland. Hij studeert piano aan het conservatorium in Den Haag, maakt z’n opleiding af in Parijs en blijft daar wonen.

Wayenberg debuteert in 1953 in New York met The New York Philharmonic onder leiding van Dmitri Mitropoulos. In 1962 wordt hij in Nederland onderscheiden in de Orde van Oranje-Nassau. Vijf jaar later krijgt hij in Frankrijk de onderscheiding ”Chevalier des Arts et des Lettres”.

In 1985 wordt Wayenberg hoofdvakdocent piano aan het Rotterdams conservatorium. Hij componeert kamermuziek, pianoconcerten, het ballet ”Solstice” en de symfonie ”Capella”. Bijzonder is zijn compositie voor luthéal (een kruising tussen harp, klavecimbel en pianoforte) en viool.

Wayenberg is in Nederland onder meer bekend van zijn samenwerking met pianist Louis van Dijk en zijn kerstconcerten in de Rotterdamse Laurenskerk. In 2006 verschijnt er een boek over hem naar aanleiding van zijn zeventigjarige carrière als concertpianist. Vorige maand was hij in ons land voor een dvd-opname en concert met het Nederlands Christelijk Symfonisch Orkest.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer