Navolging van lijdende Christus voert voorbij christendommelijkheid
Christus leed als Profeet, Priester en Koning. Christenen worden geroepen om in navolging van Hem profetisch te getuigen van de verlossing, om priesterlijk nood te lenigen en om koninklijk de machten tegemoet te treden.
Als hij de kruisiging beschrijft, zegt Lukas: „En het volk stond en zag het aan” (Luk. 23:35). Ik heb het altijd een van de aangrijpendste woorden van het lijdensevangelie gevonden. De Zone Gods, ook Zoon des mensen, hing daar ontkleed, als een spotkoning, met een spotkleed en een vernederende, stekelige imitatiekroon aan een vloekhout. Tot een kijkspel voor het volk: Jood en heiden. Ramptoerisme. Dat heeft mede Zijn zielenlijden uitgemaakt. Willem de Merode dichtte:
Heer, weer dit visioen van Golgotha!
‘k Zie U verslappen onder ’t zonnebranden.
De zwarte gaten walmen in uw handen.
Men slaat uw sterven fel genietend ga.
Met hoofd en vuisten schuddend roept men: Ha,
Koning! Zoon Gods! wring U van ’t hout der schande!
Men steekt de tong uit, knarst de wreede tanden
En bauwt de bange kreten spottend na.
”Fel genietend” keek het volk toe. Een koningsdrama! Meer dan de lichaamsfoltering zag het volk echter niet. Het ontging hun dat hier een zondeloze in godverlating hing. Het ontging hun dat hier wereldgeschiedenis werd geschreven, waarvan het kruis het centrum werd. Hoe wereldgeschiedenis? Daar hing een Profeet, onze hoogste Profeet en Leraar, zegt de Heidelberger (zondag 12). Daar hing een Priester, onze enige Hogepriester. Daar hing een Koning, onze eeuwige Koning. Christus, de Gezalfde! In direct verband daarmee belijdt de Heidelberger dat een christen deel heeft aan die zalving. Die raakt dus de drie ambten van Christus.
Profeet
Als Profeet heeft Christus, door het kruislijden heen, ons de wil van God aangaande onze verlossing geopenbaard. „Hij voor mij, daar ik anders de eeuwige dood zou moeten sterven.” Plaatsbekleding, verzoening, vergeving, rechtvaardiging, het zijn de onopgeefbare woorden van heil, die de leer van de verlossing stempelen. Neem ze weg en geloof is geen geloof meer en prediking is geen verkondiging meer. De mens slaapt dan zijn doodsslaap verder.
Paulus kende echter de profetische wekroep: „Ontwaakt gij die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten.” Hij wenste niemand anders te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Dat was zijn belijdenis na de ontmoeting met de Verrezene bij Damascus. Op kerkhoven alom ter wereld treft men tienduizenden, vaak ontroerende getuigenissen aan van mensen die zich in hun leven de zalving van Christus deelachtig hebben geweten en daarom Zijn Naam hebben beleden. Ze kwamen uit de grote verdrukking. Maar ze leefden van de hoop. Recent zei me een oude broeder: „Nog maar een klein stukje.” En ooit zei me een tachtigjarige in Indonesië: „Ik heb mijn jeugd nog voor me.”
In de eeuwige heerlijkheid wordt de verlossing eindeloos en storeloos gevierd. Daar is de vreemdelingschap vergeten. Daar staat het Lam, Dat ooit hier ten offer werd gebracht, in de troon. Daar worden de kronen van de ouderlingen voor Zijn voeten geworpen. Diegenen die wel bij het kruis stonden, maar slechts als ramptoerist, blijken daar –huiveringwekkende mogelijkheid!– buitengesloten te zijn.
Priester
Ook als het over het priesterambt gaat trekt de Heidelberger deze soteriologische lijn nog even door: met de enige offerande van Zijn lichaam heeft Hij ons verlost en treedt Hij met Zijn voorbede tussenbeide tussen de mens en de Vader. Daarom wijdt een christen Hem Zijn leven tot een levend dankoffer.
Maar er is meer. Onderbelicht blijft vaak dat Hij ook onze ziekten op zich heeft genomen en genezend door het land trok. Hij kan en wil in het lijden van mensen mee-lijden. Als barmhartige Hogepriester is Hij ook de grote Diaken, Die –zoals het klassieke bevestigingsformulier zegt– „troostelijke redenen” biedt, die we in Zijn dienst mogen doorgeven, in woord en daad.
Isenheim
De laatmiddeleeuwse schilder Matthias Grünewald kreeg ooit de opdracht een schilderstuk van de gekruisigde Christus te ontwerpen voor het Sint-Antoniusklooster te Isenheim in de Elzas. In dat klooster verzorgden de monniken melaatsen en mensen die –nog erger– door het Antoniusvuur waren getroffen en razend werden van de pijn. Het schilderstuk op het lsenheimer altaar is omstreden. Christus is namelijk wel heel afschrikwekkend afgebeeld: Hij is geelgroen aangelopen, met zwarte stippen van de wonden. De dwarsbalk van het kruis buigt door, de vingers van Christus krommen zich, het bloed hangt in strengen neer. En dan die open mond van de stervende Christus!
Waarom zó, zo verbijsterend, zo afstotend? Tegen melaatsheid en het Antoniusvuur was geen medisch kruid gewassen. De schilder verbeeldde Christus nog afzichtelijker dan de melaatsen al waren. Het enige wat de monniken voor de zieken konden doen, was hun wonden verzorgen. En dan legden ze de lijdenden neer voor het altaarstuk van de gekruisigde Christus. Had niet de profeet Jesaja van de lijdende Knecht des Heeren gezegd dat Hij onze ziekten op Zich heeft genomen en onze smarten gedragen (Jesaja 53)?
Dat wil niet (altijd) zeggen dat Hij het lijden, de ziekte, de smart van mensen wegneemt. Dat soms ook. Maar Hij heeft dit alles wel meegedragen. Daarom vonden en vinden lijdenden vertroosting in Zijn wonden (art. 21 NGB). Het onverklaarbare en soms ondraaglijke lijden was nochtans te dragen met het zicht op de lijdende Christus.
Het Leven
Bij zulk een zwaar lijden als Grünewald van Christus probeerde uit te beelden, tastte hij ook dieper. Waarom het bloed van de Gekruisigde zo geaccentueerd? Waar rijkelijk bloed vloeit, vloeit het leven weg. Christus gaf Zijn leven (vrijwillig!) tot in de dood, om het Leven te herwinnen.
Het wereldlijden heeft te maken met wereldschuld. Nee, mensen lijden niet specifiek omdat zij specifiek gezondigd hebben. Maar de mens gaf wel Gods goede schepping prijs en verbrak zo de band met de Schepper. Christus gaf Zijn bloed, Zijn leven om God en mens te verzoenen. Maar Paulus spreekt ook het geheimenisvolle woord, dat hij, ter wille van de gemeente, wat overbleef van het lijden van Christus in zijn eigen leven vervulde (Kol. 1:24). Ook in het lijden treedt Hij in de voetstappen van Christus. Navolging, ook in het lijden. Daarmee is alle triomfantelijkheid uitgebannen.
Maar, met de afschrikwekkende verbeelding van de Gekruisigde was Grünewald nog niet klaar. Op het rechterpaneel van het altaarstuk verbeeldt de schilder dat Christus in triomf over de dood opstaat uit het graf. Links de Man van smarten, rechts de Opgestane Heere. Zo is dit meesterwerk een machtig getuigenis van de overwinning van Christus op zonde, machten, wereldschuld, lijden, ziekte en dood.
Samaritaan
In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan stelt Christus een buitenstaander ten voorbeeld aan de vrome priester en leviet, die trouw hun godsdienstige plichten vervulden. Hij giet olie in de wonden van de melaatse aan de kant van de weg. Zo toont Christus ons de roeping, zegt Calvijn, om goed te doen, niet alleen aan de huisgenoten des geloofs, maar aan alle mensen, met wie we krachtens de schepping zijn verbonden.
In de navolging van Christus, als de barmhartige Hogepriester, treedt ook de christgelovige in de dienst der barmhartigheid, bewogen over de schare, betrokken op leed en lijden in de samenleving, zoekend te helen wat gebroken is, herbergzaamheid betrachtend voor de marginalen in de samenleving, voor asielzoekers en vreemdelingen. Vanwege Christus als Heiland, Heliand, Heelmeester.
Wordt er nog weleens een (wereld)diaconale preek gehouden? Of gaat het slechts om de redding der ziel? Christus leed naar ziel én lichaam. Zendingswerk begint altijd met het lenigen van nood, gericht op zieken of sociaal ellendigen, omdat dit direct verbonden is met het Evangelie.
Koning
En ten slotte. Het kruislijden van Christus had wereldomvattende betekenis. Niet alleen het handschrift dat ”tegen ons” was werd uitgewist, ofwel de handtekening van een mens onder zijn schuldbekentenis werd tenietgedaan (Kol. 2:15). Christus triomfeerde ook over de machten en de overheden (vers 16). Calvijn noemt het kruis daarom de praalwagen waaraan Christus de machten in triomf meevoerde. Machten der duisternis, machten van wetteloosheid, machten van onrecht, geestelijke boosheden in de lucht, machten van occultisme, ze waren er de eeuwen door. Ze manifesteerden zich vaak in demonische ideologieën, linksom of rechtsom, of in tirannieke overheden. En de Schrift is er niet onduidelijk over dat ze zich te heviger doen gelden naarmate de grote dag van Christus nadert. Maar ze zijn overwonnen, ze liggen gebonden aan de ketting, waaraan ze nog slechts kunnen rammelen.
Toen Christus uitriep: „Het is volbracht”, was ook de overwinning op de machten een feit. In de opstanding bleek de overwinning op de ultieme macht in het wereldleven: de dood. Maar ook op de dood en verderf zaaiende machten de eeuwen door. Daarmee ging in vervulling wat Hijzelf had gezegd, namelijk dat Zijn Vader het Koninkrijk voor Hem had beschikt. (Lukas 22:29).
Berdjajev
In een van zijn geschriften voert de Russische filosoof Nikolai Berdjajev (1874-1948) een gesprek op tussen een communistische partijsecretaris en een christen. De secretaris vraagt: „Wie zal overwinnen: het communisme of u met uw medegelovigen?” De christen antwoordt: „U zult overwinnen, maar na al uw overwinningen zal Christus overwinnen.” Het geloof van een christen is niet louter individueel bepaald. Wereldoverwinnend geloof! (1 Joh. 5:4). Omdat Christus Koning is, Alregeerder, Pantocrator.
Daarom kan de schrijver van de Hebreeënbrief zijn beschrijving aangaande de galerij der geloofsgetuigen afsluiten met: „Zij hebben door het geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid in praktijk gebracht, beloften verkregen, de muilen van leeuwen gesloten” (Hebr. 11:33). Het is een profetisch woord voor alle getuigen (Grieks: ”marturoi”) die martelaren werden in de eeuwen die nog zouden volgen. De oudtestamentische getuigen hebben de vervulling nog niet gezien (vers 39), maar na het kruis mag ontwijfelbaar worden geloofd in de overwinning.
Toen dominee Jacob Overduin in Dachau –nog 80 pond wegend– onder grote godslasteringen als een hoopje vuil in een kolenhoop werd neergetrapt, zong hij: „Als ik omringd door tegenspoed, bezwijken moet, schenkt Gij mij leven! Is ’t dat mijns vijands gramschap brandt, Uw rechterhand zal redding geven” (Psalm 138:4, berijmd). Dat kun je alleen zingen als je de zalving van Christus als Koning deelachtig bent. ”Uw rechterhand”, mag dat ook in nieuwtestamentisch licht Christus Zelf zijn, die in hoogsteigen Persoon aan de rechterhand van de Vader in de troon zit?
Israël
Tot de laatste dag, ook als de wereldweeën toenemen, zal Christus Koning zijn. Pas op de grote dag van Zijn tweede komst geeft Hij het Koninkrijk aan de Vader terug. (1 Kor. 15:24) Intussen zal dan blijken dat alle vijandige machten gekneveld aan Zijn voeten liggen. De ingewonnenen mogen rechtsaf, de overwonnenen moeten linksaf. Dan zal ook blijken dat het opschrift boven het kruis pure waarheid was: ”Jezus de Nazarener, Koning der Joden”.
Hij zal ook de Koning van Israël zijn. Ooit was Hij in Israël Koning op een ezel, Die lof en eer werd toegezwaaid: „Gezegend is Hij, Die komt in de Naam des Heeren.” Nochtans hebben de toeschouwers van toen uiteindelijk niet geloofd in Zijn Messiasschap. Het mysterie blijft waarom zij in de loop der geschiedenis zo uitermate zwaar hebben moeten lijden, vaak meer nog dan christenen. Maar Hij zal door hen worden beleden als hun Koning, samen met de gelovigen uit de volkeren die Zijn verschijning liefkregen.
Luxe
Terug nu naar de verdrukking. De ‘rechten’ die aan christenen in Nederland vandaag ontnomen (dreigen te) worden, mogen geen naam hebben als we dit afzetten tegen echte onderdrukking, die de Schrift in het vooruitzicht stelt en in landen elders praktijk is. Wij leven een luxeleven. Maar, hoe dan ook: de vijandige bejegeningen vandaag hebben zeker geen naam in het licht van kruis en opstanding.
Wel heeft Christus, toen Hij Zijn discipelen meldde dat de Vader het Koninkrijk voor Hem had bestemd (Luk. 22:29), een zware verantwoordelijkheid op de Zijnen gelegd: „En Ik beschik u het Koninkrijk.” Hij draagt het beheer aan hen over. Een ware christgelovige is ook rentmeester. In navolging van Christus mag hij heersen over het geschapene (Psalm 8): de schepping bewaken tegen vervuilende machten van de technologie c.q. technocratie, het geestelijk milieu afschermen tegen wetteloosheid, de strijd aanbinden tegen onrecht en ongerechtigheid, en door alles heen bovenal de lofzang gaande houden. „Hij heeft u bekend gemaakt, o mens!, wat goed is; en wat eist de Heere van u, o mens, dan recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God?” (Micha 6:8)
Intussen is er het innerlijk lijden aan de tijdgeest, waarin ook vandaag wordt gespot met de Kruiskoning en Zijn volgelingen in hun leefwijze worden gesmaad. Maar christenen lijden en belijden in gemeenschap, in gemeenschap der heiligen, deel uitmakend van de katholieke kerk, die verspreid is over de hele wereld en soms klein en als tot niet is gekomen, althans in de ogen der mensen. (art. 27 NGB).
De Geest
In de drieledige navolging van Christus als Profeet, Priester en Koning kan een christen niet zonder de Geest. Christus is Zelf gezalfd door de Heilige Geest, Die als een duif op Hem neerdaalde. Een christen heeft ook alleen aan Zijn zalving deel door dezelfde Geest. In zijn ontroerende gedicht ”Bekering” zegt Gerrit Achterberg:
Ik deed van alles wat gedaan kan worden
het meest misdadige – en was verdoemd
Maar Gij hebt, God, een witte naam genoemd
met die van mij. Nu is het stil geworden,
zoals een zomer om de dorpen bloeit.
Men hoeft niet evenals Gerrit Achterberg een moord te hebben begaan om deze dichtregels van schuld en boete, zonde en genade bij te vallen. Wie aan de zalving van Christus deel heeft, heeft zelf een ”witte naam” nodig, van alle blaam gezuiverd, gebeiteld in een witte keursteen (Openb. 2:17).
Het valt niet mee om te volharden in de roeping van gezalfde. Alleen met de wet komt men er niet. Ooit passeerde een Jood het huis van een rabbi, met de twee wetstafels op zijn rug. „Waar ga je heen?” vroeg de rabbi. „Naar de Sinaï”, was het antwoord. „Ik breng ze terug, ze zijn me te zwaar geworden.” De Geest echter brengt het bevrijdende volbrachte werk van Christus mee.
Vertroostend is het dat de Geest daarom meezucht met de zuchtende, want onvolmaakte creatuur; en dat de Geest onze zwakheden te hulp komt en de zware last voor een christen licht maakt (Rom. 8).
Zo maakt de Geest heilig actief: om profetisch te getuigen van de verlossing, om priesterlijk nood te lenigen in een barre wereld en om koninklijk, onverschrokken de machten tegemoet te treden. Hij wekt uit de slaap van de christendommelijkheid. De Deense predikant Kaj Munk zei ooit: „De wereld heeft vernieuwde mensen nodig.” Geestdoorademde mensen. Dan wordt de gemeente een Geestdoorwaaide hof, noch triomfantelijk noch activistisch, maar levend uit de triomf van haar verrezen Kruiskoning.
Lof zij U Christus in eeuwigheid.
Dr. ir. J. van der Graaf
Jan van der Graaf (1937) studeerde van 1955 tot 1961 chemische technologie aan de Technische Hogeschool te Delft. Van het begin van de jaren 70 tot 2000 was hij algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk en hoofdredacteur van de Waarheidsvriend. Tot zijn pensionering in 2002 was hij nog twee jaar studiesecretaris. In 1994 ontving hij een eredoctoraat van de theologische Radai Faculteit in Boedapest. Tot vandaag is hij nauw betrokken bij bezinning op vragen aangaande Oost-Europa en Israël. Hij schreef diverse boeken, waaronder ”Volkskerk in de marge” (uitg. Groen, 2012).