Evenwichtige biografie eerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland
Kan het saaier: ”Centraal Bureau voor Schimmelcultures”? Niet als aan het hoofd daarvan een flamboyante dame staat met een bulderende lach, die sigaren rookt, gek is op toneelstukjes, dans en muziek en boven de deur als motto laat zetten ”Werken en feesten vormt schoone geesten”.
Johanna Westerdijk (1883-1962), Nederlands eerste vrouwelijke hoogleraar, verdiende al langer een volwaardige biografie. Ze was geen feministe, maar wel een goede wetenschapster met een stevige dosis assertiviteit. Historica Patricia Faasse heeft een mooi boek over haar geschreven.
Johanna Westerdijk (”Hans” voor familie en vrienden) werd op 4 januari 1883 geboren in een gegoede familie in de gemeente Nieuwer-Amstel, tegenwoordig opgeslokt door Amsterdam. Haar vader was een geziene huisarts met een warm hart voor zijn patiënten. Hans had een vrolijke, onbezorgde kindertijd op de Amsteldijk. Kunst en cultuur, muziek en zang werden haar bovendien met de paplepel ingegoten.
Het op zijn zachtst gezegd wat onconventionele karakter van Hans kwam al vroeg naar voren. In die dagen waren de verwachtingen die men van een 14-jarige jongedame koesterde beslist anders dan tegenwoordig. Faasse besteedt uitgebreid aandacht aan haar opvoeding, zelfs aan de meisjesboeken die zij las (met veelzeggende, maar soms ellenlange citaten die wat mij betreft wel wat minder hadden gemogen) en ook aan haar schoolschriftjes.
Goede manieren
Hans bezocht de openbare lagere meisjesschool van de vierde klasse (de duurste, gezien haar milieu), waar de leerlinges werden klaargestoomd tot oplettende burgerdochters. Zo moesten de meisjes van de juf een brief schrijven aan ene Marie met aanwijzingen hoe zich te gedragen op een „partijtje.” Doel was natuurlijk de goede manieren te promoten, maar Hans maakte korte metten met de opdracht: „Nu lieve Marie, weet ik heusch niet meer, wat ik van dat partijtje schrijven moet. Ik houd er geen regels op na voor zo iets, anderen misschien wel, doch ik zeg maar: Wees zoo als je bent en stel je niet aan!” De juf was boos en Hans kreeg een onvoldoende: „Marie wordt door deze brief niet alleen niet veel wijzer doch kon er nog wel iets verkeerds door leeren."
Hans ging biologie studeren; omdat zij geen gymnasium- of hbs-diploma bezat werd het niet de universitaire studie, maar de lerarenopleiding voor de akte K IV, waarvoor overigens bij dezelfde hoogleraren colleges en practica moesten worden gevolgd. Een van haar docenten was de destijds al beroemde professor Hugo de Vries.
Mythe
En passant ontmaskert Faasse een van de bekendste mythen van de vaderlandse wetenschapsgeschiedenis, die van De Vries’ vrouwonvriendelijkheid. De hooggeleerde zou stiekem ’s nachts in het laboratorium de proeven van zijn vrouwelijke studenten hebben gesaboteerd – totdat Hans Westerdijk hem daarbij betrapte. Hugo de Vries was inderdaad niet gemakkelijk, maar een uitstekende studente als Westerdijk heeft hij op die manier nooit gedwarsboomd.
Na Amsterdam studeerde Westerdijk nog een tijd in het Zwitserse Zürich, waar ze in 1906 promoveerde op een onderzoek naar mossen. Haar eerste baan –op voorspraak van Hugo de Vries– was die van directrice van de Fytopathologische Dienst, wat indrukwekkender klinkt dan het feitelijk was. De hele dienst bestond uit Westerdijk, een conciërge om het grote herenhuis waarin de dienst was gevestigd op orde te houden, en niet veel meer; er was zelfs geen kas of proeftuin. Zij zou er onderzoek moeten verrichten naar plantenziekten in de land- en tuinbouw. Westerdijk wist er echter wat van te maken. De fytopathologie, oftewel plantenziektekunde, was een relatief nieuw vak, waaraan echter veel behoefte was. In Nederland, bijvoorbeeld in de bloembollenteelt, maar ook voor de grootschalige landbouwindustrie in Nederlands-Indië. De dienst breidde zich steeds meer uit en verhuisde in 1920 naar de grote Villa Java te Baarn, met een flink terrein eromheen.
Niet zenuwziek
Bovendien werd Westerdijk in 1917 benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de plantenziektekunde in Utrecht, de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland. Dat was toch wel opzienbarend: zij is „geen gejaagde, zenuwzieke gecompliceerde vrouw” constateerde de pers, min of meer verrast, maar eigenlijk heel normaal.
In 1930 kwam daar een hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam bij. Westerdijk kreeg nu ook studenten te begeleiden en in Baarn arriveerde een toenemende stroom leerlingen om practica te volgen en onderzoek te doen.
Nu kon haar talent voor organisatie en sfeer zich ten volle ontplooien. Bij het eerste proefschrift ging de vlag uit, liepen er drie ganzen met gekleurde strikken om hun nek door de tuin van de villa en plantte de jonge doctor een jonge iep in het zogeheten Doctorsbos in diezelfde tuin. Tijdens de feestelijkheden werd het hele proefschrift –maar nu op rijm en op muziek– nog eens doorgenomen. In 35 jaren zouden niet minder dan 25 vrouwen en 31 mannen bij Westerdijk promoveren, een zeer respectabel aantal voor een bijvak in de universitaire studie! De bijbehorende rituelen, zang en poppenkast deden de wat conservatievere gasten wel eens met de ogen knipperen, maar zouden nog lang in de herinnering van de vaderlandse wetenschap voortleven.
Schimmels
Vanaf 1907 kreeg Westerdijk van haar mentor, de Utrechtse hoogleraar Went, ook het Centraal Bureau voor Schimmelcultures toegeschoven, wat betekende dat zij een verzameling van enkele honderden schimmelsoorten onder haar hoede kreeg. Het bleek een gouden zet. Niet alleen groeide de collectie in enkele decennia uit tot de grootste schimmelverzameling ter wereld, met maar liefst 8000 soorten, maar ook leverde het Westerdijk talrijke internationale contacten en wereldwijde bekendheid op. De internationale wetenschap wist Baarn én de directrice te vinden.
Toch zou juist dit bureau Westerdijk in de Tweede Wereldoorlog in een lastig parket brengen. Wetenschap is niet neutraal, zo kwam duidelijk aan het licht in de oorlogsjaren. Schimmels van het geslacht penicilline bleken antibiotica te produceren, en sommige Nederlandse onderzoekers waren daarvan op de hoogte. Antibiotica waren echter van strategisch belang in oorlogssituaties: een soldaat met wondinfectie was ten dode opgeschreven, maar met antibiotica kon hij er snel weer bovenop komen.
Moest Westerdijk ingaan op verzoeken van Duitse collega’s om penicillineschimmels uit de collectie te leveren? Om het dilemma compleet te maken, bleek haar naaste medewerker Van Beyma een enthousiaste NSB’er te zijn. Levering van schimmels aan Duitsland weigeren, zou zeker zijn argwaan wekken en bovendien de collectie, haar levenswerk en ook wetenschappelijk van onschatbare waarde, zelf reëel gevaar doen lopen. Er gingen penicillinestammen van Baarn naar Duitsland, waar er overigens weinig mee gedaan werd. Westerdijk vond achteraf dat haar houding „niet zó geweest was als zijzelf wel gewenst had.” Faasse toont overigens met kennis van zaken aan dat de kans dat de Duitsers er veel profijt van konden hebben gehad, minimaal was.
Interessant verhaal
Het is mooi dat deze biografie er is gekomen. Het verhaal wordt vlot verteld en de lezer krijgt een fraai historisch beeld van de wetenschap in eerste helft van de vorige eeuw. Een wetenschapper hoeft geen grote ontdekkingen te hebben gedaan om er toch een interessant verhaal over te kunnen vertellen. Natuurlijk verschenen er van iemand die zo tot de verbeelding sprak als Hans Westerdijk al eerder allerlei biografische schetsen, maar vaak overheerste daarin de nostalgische herinnering aan de vrouwelijke hoogleraar met de sigaar, of ging de (feministische) belangstelling vooral uit naar het gegeven dat zij vrouw in de wetenschap was. Faasse schenkt daar natuurlijk ook aandacht aan, maar uiteindelijk gaat haar boek daar niet in op. In ”Een beetje opstandigheid” wordt zowel aan de bijzondere persoonlijkheid als aan de wetenschapper die Westerdijk was, recht gedaan. Dat, met het feit dat het boek mooi is verzorgd, is een felicitatie en een aanbeveling waard.
Boekgegevens
”Een beetje opstandigheid. Johanna Westerdijk. De eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland”, Patricia Faasse; uitg. Atlas/Contact, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 254 3944 6; 352 blz.; € 39,95.