Vmbo op de schop
Ongeveer de helft van de 940.000 leerlingen in het voortgezet onderwijs volgt vmbo. Dat percentage daalt al jaren ten gunste van havo en vwo –in 1990 was het nog 65 procent– maar het vmbo blijft wel de grootste onderwijssector in Nederland. Afgezien van het vmbo-t (of mavo zoals het weer steeds vaker heet), is het vmbo het domein van de doeners. Dat zou meer een geuzennaam mogen zijn, zegt Ruud Klarus, lector competentiemanagement, in Didactief (februari 2013). De keuze voor vmbo is vaak een negatieve: je bent niet goed genoeg voor havo of vwo. Maar de samenleving zit straks te springen om handige doeners. Zeker omdat de sector techniek toch al minder leerlingen trekt dan vijf jaar geleden. Vmbo’ers willen leren voor een beroep.
Klaus vindt dat we te ver doorgeslagen zijn met avo-vakken en verplichte taal- en rekentoetsen in het onderwijs. Hij dacht daar vroeger anders over. In de tijd van de discussie over de middenschool en later de basisvorming schreef hij: „Wie is er bang voor avorisering? Waarom zouden deze leerlingen die algemene kennis niet mogen hebben?”
Er zijn veel leerlingen die liever via de beroepsweg omhoogklimmen dan via de onderwijsladder. Maar sinds vorig schooljaar zijn de exameneisen voor het vmbo verscherpt. Leerlingen moeten gemiddeld een voldoende (5,5 of hoger) halen voor hun eindexamen, dus ook voor vakken als Nederlands, Engels en wiskunde. Hoe meer er straks zullen zakken, hoe groter het tekort. Dat zou een argument moeten zijn om de beroepsgerichte component in het vmbo te vergroten.
Onderzoekers vinden dat er meer respect moet komen voor de eigenheid van vooral het vmbo-b (de basisberoepsgerichte leerweg). Keer op keer worden besluiten genomen die deze groep leerlingen benadelen. Nu geldt de eis dat alle vierdejaars vmbo’ers voor rekenen een bepaald referentieniveau moeten halen of anders geen diploma krijgen. Referentieniveaus zijn voor het gros van de leerlingen een grote stap voorwaarts, maar niet voor de onderkant van het onderwijsgebouw.
De niveauverschillen tussen de leerlingen vmbo-b zijn het belangrijkste kenmerk van deze zeer heterogene populatie. Een klas met leerlingen vmbo-b wordt wel vergeleken met een eenklassige basisschool groep 3 tot en met 8. Kies voor differentiatie, zo schrijven de onderzoekers. Wie de avo-vakken niet redt, moet kunnen doorstromen naar mbo en beroep. Kortom algemeen vormend als het kan, maar beroepsgericht als het moet. De samenleving zit te springen om handige doeners. We moeten af van een negatieve etikettering. Kinderen uit de lagere regionen van het onderwijs zou je meer respect moeten geven. Je kunt hun leren dat het ertoe doet waar zij mee bezig zijn, wat zij leren en wat zij gaan worden.
In Pedagogiek in Praktijk (december 2012) geven Maarten Hennekes en Bregje de Vries een verslag van hun praktijkonderzoek naar de manier waarop het buitenschoolse leven van vmbo-leerlingen in de stad verbonden kan worden aan het leren in de school.
Veel vmbo-scholen kampen met gebrekkige motivatie, onderprestatie en vroegtijdige uitval van hun leerlingen. Wat deze leerlingen motiveert, is leren in en van de echte wereld, zodat zij de theorie uit de klas door ervaringen kunnen verbinden aan het buitenschoolse leven.
Een vergelijkend onderzoek met klassen vwo-leerlingen laat zien dat deze leeftijdsgenoten opgroeien in een ontwikkelingsgerichte opvoeding met een variatie aan activiteiten. Dat geldt niet voor vmbo-leerlingen. In een achterstandswijk groeien zij geïsoleerd op. In het praktijkonderzoek werden leerlingen gegroepeerd rond gelijkende vragen. Daar werden professionals bij gezocht. Vanuit eigen leerinteresses trokken de leerlingen onder begeleiding de wereld in voor een keur aan leeractiviteiten, bijvoorbeeld koken in een professionele keuken en onderzoek naar natuur in de stad. In een proces van samen ontwerpen kunnen zo buitenschoolse leerarrangementen ontstaan die bijdragen aan de verruiming van het blikveld. Voor die momenten werd de isolatie doorbroken.
In het jubileumnummer van DRS Magazine (januari 2013) blikken oud-directeur Daan Vogelaar en Wartburgbestuurder Wim Büdgen terug op pedagogische en didactische ontwikkelingen van de laatste decennia. Vogelaar: „Sinds de jaren negentig zijn er veel veranderingen doorgevoerd die niet goed zijn doordacht. Dat geldt ook een beetje voor de basisvorming. We meenden dat we bepaalde zaken daaruit wel konden gebruiken. Maar de beweging achter de basisvorming was niet goed.”
Büdgen over het nieuwe leren: „We hebben onvoldoende oog gehad voor de verschillende typen onderwijs. Er is nu meer aandacht gekomen voor het recht doen aan verschillen. Een ambachtelijk gerichte leerling heeft een heel andere aanpak nodig dan een intellectueel gerichte leerling.”
In deze beschouwingen beluisteren we ook een oproep tot meer accent op beroepsvorming bij de vmbo’er. Elk type onderwijs vraagt immers om een eigen aanpak.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren? focus@refdag.nl