Karla Peijs is niet geschikt voor de geraniums
Het is waar, eigenlijk wilde Karla Peijs zes jaar geleden al meer tijd vrijmaken voor haar twintig kleinkinderen. Dat is niet gelukt. Maar nu de Zeeuwse commissaris van de Koningin de harp aan de wilgen hangt, moet het er écht van komen. Onmiddellijk. „Morgen ben ik op het hockeyveld te vinden om mijn grootmoederlijke plichten te vervullen.” Maar wie denkt dat verder de geraniums wachten, vergist zich.
Automobilisten opgelet: vanaf vandaag maakt Karla Peijs (68), groot voorvechtster van veiligheid in het verkeer, de wegen onveilig. Gisteren trad ze terug als commissaris van de koningin in Zeeland en voortaan moet ze het zonder dienstauto stellen. „Tien jaar lang, als minister en als commissaris, ben ik rondgereden. Nu moet ik zelf achter het stuur. Daar zie ik erg tegen op.”
Is uw rijbewijs nog wel geldig?
„Dat wel, maar ik weet nergens meer de weg. Achterin hoef je niet op te letten.”
Bent u van plan uw actieve leven voort te zetten?
„Ja. Wat ik bijvoorbeeld nog heel graag wil realiseren, is een project bij Veilig Verkeer Nederland om oudere mensen veiliger aan het verkeer te laten deelnemen. En verder blijf ik actief voor de ANWB, word ik voorzitter van het bestuur van het Watersnoodmuseum…”
En uw kleinkinderen dan?
„Voor hen ga ik vanaf nu echt meer tijd vrijmaken. Zelf heb ik twee kinderen, mijn man vijf. Samen hebben we twintig kleinkinderen. Die heb ik te weinig gezien de laatste jaren. Morgen hockeyen twee kleindochters tegen elkaar. Ik ben erbij.”
Het lijkt alsof u het meest ontspant van gewoon werken.
„Dat klopt. Gewoon werken is heerlijk.”
U bent pas gelukkig als u bezig kunt zijn?
„Niet alleen gelukkig, ook gezond. Nietsdoen is het allerslechtste wat een mens kan overkomen. In Kortgene was een slager die zeventig jaar in het vak zat. Fantastisch toch? Die man is 90 geworden. Toen hij uiteindelijk toch naar een verzorgingshuis moest, was hij binnen de kortste keren overleden. Dat kan ik goed begrijpen. Thuiszitten is nooit wat voor mij geweest.” Lachend: „Als je mij achter de geraniums zet, gaan die planten dood.”
Ziet u op tegen het ouder worden?
„Mensen zeggen altijd dat ze oud willen worden, maar niemand wil het zijn. Weet je…” Ze zoekt even naar woorden, zegt dan ronduit: „Mij lijkt ouder worden niks. Ik heb me nooit druk gemaakt om mijn leeftijd, maar toen ik 67 werd, met die 7 erin, dacht ik: Nee, dit is het helemaal niet. Niks aan.” En, eveneens recht voor zijn raap: „Ik denk dat doodgaan heel moeilijk is.”
Een van de dingen die de geboren Brabantse zwaar vallen bij haar vertrek als Zeeuwse commissaris, is het afscheid van misschien wel haar trouwste metgezel: de Lange Jan. De toren van het abdijcomplex in Middelburg bepaalde het uitzicht vanuit haar werkkamer. „De Lange Jan keek me zes jaar lang op de vingers. Ik ben echt van die toren gaan houden. Sowieso is de abdij het mooiste provinciehuis van Nederland.” Met een lach: „Het is van oorsprong een katholiek gebouw, hè?”
Maar de provincie is overwegend protestants. Hoe hebt u dat ervaren?
„Zes jaar geleden kreeg ik de voorzittershamer uit handen van Wim Kolijn, die toen landelijk voorzitter was van de SGP. Dat vond ik een heel bijzonder moment. Hij is een man die ik nog steeds bijzonder respecteer. Recht door zee, een man van statuur.”
De SGP was de achterliggende jaren steeds vertegenwoordigd in het Zeeuwse college. Botste het katholieke wel eens met het protestantse?
„Nee, helemaal niet.” Met een schaterlach: „George van Heukelom, de SGP-gedeputeerde, had wel katholiek kunnen zijn. Hij is een ontzettend vrolijke man. Die samenwerking ging heel goed.”
Peijs is gestempeld door het rijke roomse leven van de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw, zegt ze zelf. „Die omgeving doet iets met je, zeker in Tilburg. Er zitten aspecten aan die je nooit meer kwijtraakt.”
De kritische instelling van haar ouders deed daar niets aan af. „Mijn vader en moeder gingen op vakantie met de pastoor en Marie. Marie was zijn huishoudster.” Ze lacht uitbundig. „Ik weet nog altijd niet wat ik daarvan moet denken.”
Van haar vierde tot en met haar zeventiende levensjaar bezocht Karla de school van de zusters ursulinen van Mater Dei in Nijmegen. „Dat was toen een meisjesgymnasium. Ik heb er een ontzettend leuke tijd gehad. Nooit heb ik ook maar iets van misbruik door de nonnen meegemaakt.”
Peijs is sinds oktober 2011 bestuursvoorzitter van de stichting die moet toezien op een correcte behandeling van meldingen over seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. „Ik denk dat ik gevraagd ben vanwege de afstand die ik heb tot de kerk. Ik geloof wel, maar niet in instituten. Die zijn door mensen gemaakt, met alle falen van dien.”
Had de gisteren afgetreden paus u iets te zeggen?
Weer die uitbundige lach. „Ik vind het solidair dat hij tegelijk met mij is afgetreden. Maar verder? Als minister ging ik een keer naar het Vaticaan. Ik kwam bij ene monseigneur terecht die over buitenlandse zaken ging. Die dacht dat ik excuses kwam maken voor het gedrag van de Nederlandse kerkprovincie. Dat was dus niet zo: ik kwam om te praten over de verkeersveiligheid in ontwikkelingslanden. Want al heb ik persoonlijk weinig met het instituut, ik ben wel zo reëel om te zien dat niemand zo veel invloed heeft op onderwijs in die landen dan de Katholieke Kerk.”
De vertrekkende commissaris wordt geroemd om haar inlevingsvermogen. Als een waardige vervanger van de koningin is ze waar mensen haar nodig hebben. Dat bleek twee jaar geleden, toen drie jonge vissers uit Arnemuiden –twee broers en hun zwager– voor de Franse kust vermist raakten. De dag daarop werden de Provinciale Statenverkiezingen gehouden. ’s Avonds werd Peijs verwacht op een uitslagenavond, maar ze koos ervoor zich de hele avond in te zetten voor de familie van de vissers. „De minister moest in het geweer komen om met de Fransen te spreken, er moest met vliegtuigen en schepen gezocht worden – ik heb daar de hele avond voor zitten bellen.”
Ze schudt haar hoofd. „Drie jonge jongens. Nooit teruggevonden. De burgemeester van Middelburg en ik zijn bij de familie geweest. Een van die jongens was getrouwd en had zo’n klein mannetje, dat daar speelde met een autootje. Nou, dan breekt je hart.”
Kost het u moeite om daarheen te gaan?
„Nee, dat kost mij geen moeite. Ik heb dan niet veel behoefte aan zo’n uitslagenavond met veel vrolijkheid.” Ze is even stil. „Drie uit één familie, dat kan ik niet plaatsen. Wij waren met z’n vieren thuis, stel je voor – dan zou bijna het hele gezin weggeweest zijn.”
Wat doet zoiets met u?
„Ik ben naar de herdenkingsdienst geweest. Daar zat ik opstandig, misschien omdat ik een knokker ben. Ik merk dat mensen heel veel steun aan hun geloof kunnen ervaren, maar mij lucht het op om boos te zijn over zoiets.”
Boos op God bedoelt u?
„Ja. Ik denk ook dat dat mag. Dat wil zeggen: zo’n ramp sterkt mij in de gedachte dat er boven niet een soort boekhouder zit.”
Wat bedoelt u daarmee?
„Dat God niet iemand is Die turft of je wel eens opstandig bent, of je wel eens het gras maait op zondag, of je je in het zwart, blauw of paars kleedt. Dat bestaat niet.”
Waar zou Hij wel op letten?
„Ik denk dat er ooit een soort balans wordt opgemaakt, maar niet van dat soort kleine dingen. Dan zou God te veel op ons lijken, alsof Hij de buurman is die ons in de gaten houdt.” Ze wijst naar de grijze wolkenlucht. „Kijk eens naar het heelal. Iemand Die dit geschapen heeft, houdt Zich toch niet bezig met de vraag of mensen één of twee keer naar de kerk gaan?”
Gelooft u in een God Die u kent?
Zacht maar resoluut: „Nee. Dan kom ik er niet meer uit. Wat gebeurt er dan met al die kindertjes in die ontwikkelingslanden die volstrekt doelloos geboren worden en doodgaan?” Ze herhaalt: „Dan kom ik er niet meer uit.”
Ervaart u troost uit wat u gelooft?
„Nee, daar benijd ik protestanten om. Het geloof is voor hen een bron van veel troost en kracht. Daarom denk ik dat een provincie als Zeeland zo massaal de schouders eronder kon zetten na de watersnood van 1953. Zeeland ging niet bij de pakken neerzitten, maar is aan de slag gegaan. Dat was een prestatie van formaat, gestoeld op geloof.”
Als commissaris heeft Peijs gedaan wat ze kon om die werkkracht van de Zeeuwen te bundelen. Te vaak naar haar zin zijn de Zeeuwen onderling verdeeld. Ze noemde het eerder „de Zeeuwse ziekte.”
Die ziekte vindt haar oorsprong in de eilanden waaruit Zeeland is opgebouwd, denkt Peijs. „Mensen waren heel erg grondgebonden en zijn dat nog wel. Toen ik begon als commissaris, kwam ik in Kortgene, op Noord-Beveland. Daar werd gevoetbald op de sportvelden. Ik zei toen: Wat zou het leuk zijn als alle eilanden tegen elkaar zouden voetballen. De vrouw tegen wie ik dat zei, kreeg bijna een toeval. Ze zei: Bedoelt u dat die van Kortgene dan in hetzelfde elftal moeten als die van Kamperland? Dat was onmogelijk, terwijl je het dan over een en hetzelfde eiland hebt.”
U probeerde ook de samenwerking met de Vlamingen te verstevigen. Waarom?
„Omdat Zeeland en Vlaanderen van oudsher één deltaregio vormen.”
De ontpolderingsaffaire van de afgelopen jaren lijkt de Zeeuwse aversie tegen Vlaanderen alleen maar versterkt te hebben.
„Die kwestie heeft maar op een paar momenten repercussies gehad voor Zeeland. Zo gingen de Vlamingen ooit onze mosselen boycotten. Dat vond ik vreselijk. Er gaan heel veel Zeeuwse mosselen naar Vlaanderen. Gelukkig werkte de boycot niet. Tijdens de mosseldag kort daarna kon je in Yerseke over de Vlaamse hoofden lopen. Mosselen eten ging gelukkig toch voor de politiek.”
Het onder water zetten van de Hedwigepolder veroorzaakte bijna een crisis tussen Nederland en België, terwijl het een miniem stukje grond is. Hebt u ooit gedacht: Waar doen de Zeeuwen eigenlijk moeilijk over?
„Nee, wel andersom. Er wonen mensen in die polder en er zijn pachters die ervan afhankelijk zijn, dus waar doen de Vlamingen eigenlijk moeilijk over? De Westerschelde bestaat uit 45.000 hectare. De 300 hectare die ontpolderd moet worden, heeft een symbolische waarde gekregen. Maar doorsteken van dijken, dat kan simpelweg niet voor de Zeeuwen. De ervaring van de watersnood van 1953 speelt daarbij een grote rol.
Toch zijn er ook Zeeuwen die zeggen: Goed, die 300 hectare kun je krijgen, maar kom ons dan nóóit, nóóit meer lastigvallen over ontpoldering. Dat vind ik ook. Het is genoeg geweest.”
Levensloop Karla Peijs
Karla Maria Henriëtte Peijs (Tilburg, 1 september 1944) heeft een imposante, vooral politieke carrière achter de rug.
In de jaren 80 was ze voor het CDA lid van Provinciale Staten van Utrecht. Van 1989 tot 2003 zat ze in het Europees Parlement. Vervolgens was ze tot 2007 minister van Verkeer en Waterstaat.
Daarna werd Peijs commissaris van de Koningin in Zeeland, een functie die ze tot gisteren vervulde. Naast haar hoofdfuncties had Peijs diverse bijbanen en zat ze in tientallen comités van aanbeveling.
Peijs is getrouwd met de Zeeuw Rinus Platschorre. Zij heeft twee kinderen uit een vorig huwelijk; hij vijf.