Voortborduren op theologische gedachten van anderen
In de ideeëngeschiedenis is het een routinevraag: Waar haalde iemand van vroeger zijn opvattingen vandaan? Welke geschriften werden gelezen? Op wiens gedachten borduurde men voort? Tegen wie zette men zich af? Ook voor zulke verschillende historische figuren als Domingo Bañez, Jonathan Edwards en Isaak August Dorner kunnen die vragen gesteld worden.
In het zestiende-eeuwse Europa was Spanje niet alleen een politieke macht, maar ook een invloedrijke factor in theologie en wijsbegeerte. Een van de schrijvers die op dit punt vermelding verdienen, is de dominicaan Domingo Bañez. Hij leefde van 1528 tot 1604. Zoals bij dominicanen gebruikelijk was, oriënteerde Bañez zich op de grote dominicaan Thomas van Aquino. Hij gaf les over diens dertiende-eeuwse ”Theologische Summa”. Bañez’ belangrijkste geschrift is een commentaar op Thomas’ werk. In de lijn van Thomas wilde hij voortgaan. Dat bracht hem in conflict met de jezuïeten van zijn tijd. Tegen hen, en met name tegen Luis de Molina, verdedigde hij de effectiviteit van de genade. In het tijdschrift Augustiniana (jaargang 62, aflevering 3-4) geeft Yilun Cai een verdienstelijke analyse van wat Bañez daarmee bedoelde.
Effectieve genade werd in de toenmalige theologie onderscheiden van toereikende genade. Of Gods genade daadwerkelijk levensvernieuwing teweegbrengt, hing volgens Molina af van de mens en zijn vrije wilsbesluit. Als een mens niet wil, wordt de geschonken genade die op zichzelf wel toereikend is, toch niet effectief. Bañez vond dat deze zienswijze aan God tekortdeed en de menselijke wil overschatte. Gods effectieve genade werkt volgens hem juist onweerstaanbaar op de mens in, zodat deze zich daadwerkelijk bekeert.
Het conflict tussen dominicanen en jezuïeten liep hoog op. Bañez werd uitgescholden voor calvinist. Helemaal onbegrijpelijk is dat niet. Zijn verdediging van de onweerstaanbaarheid van de genade doet sterk denken aan de positie die de synode van Dordrecht in 1618-1619 innam tegenover de remonstranten. De doorwerking van de Spaanse scholastiek in Nederland is een thema dat nog steeds nader onderzoek verdient.
In het Nederduitse Gereformeerde Teologiese Tydskrif (jaargang 53, aflevering 1-2) gaat Adriaan C. Neele in op overzeese uitwisseling en theologische beïnvloeding in Nederland, Schotland en Nieuw Engeland gedurende de achttiende eeuw. Neele, die verbonden is aan Yale University en aan de Universiteit van die Vrystaat in Bloemfontein, richt de aandacht vooral op de ”Theoretisch-praktische theologie” van Petrus van Mastricht en op de ”Geschiedenis van het werk der verlossing” van Jonathan Edwards.
Het werk van Van Mastricht werd in Schotland en vooral in Nieuw Engeland positief gewaardeerd. Neele ziet de sporen ervan ook in de preken die Jonathan Edwards in 1739 hield over de geschiedenis van het werk der verlossing. Die preken heeft Edwards zelf nooit in druk uitgegeven. Na zijn dood werd het manuscript dankzij Schotse bemiddeling eerst in een Nederlandse vertaling op de markt gebracht. Dat gebeurde in 1776, maar liefst tien jaar voordat de originele Amerikaanse tekst voor het eerst in druk verscheen.
Voor veel negentiende-eeuwse theologie gold het tijdperk van het ”oude protestantisme” als voorbij en achterhaald. Ook de lutherse theoloog Isaak August Dorner (1809-1884) zag de zeventiende eeuw als een onvruchtbare tijd, waarin de theologie tot een „ondoordringbare vesting” was gemaakt. Zachary Purvis laat in het Journal for the History of Modern Theology (jaargang 19, aflevering 1) zien dat schrijvers van toen desondanks werden geciteerd.
Purvis bespreekt vooral hoe Dorner omging met Johann Andreas Quenstedt (1617-1688). Quenstedt gold voor Dorner en diversen van diens tijdgenoten als de ”boekhouder van de lutherse orthodoxie”. Voor een theoloog kan dat geen compliment zijn. Een kritische beoordeling is ook te vinden in Dorners verhandeling over Gods onveranderlijkheid. Dorner noemt hier Quenstedt als illustratie van zijn stelling dat de orthodoxie de nieuwe reformatorische visie op de verhouding van God en wereld niet liet doorwerken in de Godsleer. Daar werd nog steeds traditioneel Gods onveranderlijkheid betoogd. Purvis laat zien dat Dorner aan Quenstedts genuanceerde betoog niet geheel recht doet. Tegelijk neemt Dorner hem meer serieus dan zijn afkeurende uitlatingen doen vermoeden.
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren? focus@refdag.nl