Leven in dromen
De roman ”De man die niet ophield met slapen” van Aharon Appelfeld (1932) heeft een autobiografisch karakter. Het boek gaat over een Joodse jongen uit Czernowitz (Oekraïne) die tijdens de nazitijd onderduikt, aan zijn gewelddadige ‘beschermer’ ontsnapt en meer dood dan levend het einde van de oorlog haalt.
Een groep vluchtelingen ontfermt zich over deze Erwin. Wanneer hij in een diepe, bijna eindeloze slaap valt, draagt de groep hem totdat ze veilig aankomen in een interneringskamp voor Joodse ontheemden in de buurt van Napels: „Sinds het einde van de oorlog verkeerde ik in een permanente diepe slaap. Ik ging weliswaar trein in en trein uit, vrachtwagen in en vrachtwagen uit en soms stapte ik zelfs van de ene boerenwagen over in de andere, maar dat gebeurde allemaal tijdens een ondoordringbare slaap waarin geen plaats was voor dromen.”
In het zionistische kamp in Italië worden jongeren zoals Erwin getraind in lichamelijk uithoudingsvermogen en kameraadschap. Hier leren ze de eerste beginselen van het Hebreeuws ter voorbereiding op het leven in een kibboets in Palestina.
In Palestina ontvangt Erwin net als de andere jongens een nieuwe naam: Aharon. De slaap blijft krachtig aanwezig in zijn leven, soms moet Aharon twee dagen achter elkaar slapen. De anderen uit de kibboets accepteren dat zonder bijgedachte. Anders dan tijdens de bodemloze slaap na de ontberingen in de bossen van Czernowitz begint Aharon nu wel te dromen. In zijn dromen keren zijn door de nazi’s vermoorde vader en moeder terug, evenals het ouderlijk huis met de trouwe hond Miro. Belangrijke gebeurtenissen uit zijn kinderjaren beleeft hij opnieuw. De dromen zijn vooral momenten waarin hij gesprekken voert met zijn ouders. De vader en de moeder spreken vanuit de vertrouwde sfeer van het veilige huis en tegelijkertijd kost het hun moeite om Aharons gedachten over zijn latere leven te begrijpen. Ze hebben begrip voor hem vanwege de verschrikkingen van de oorlog, maar tegelijkertijd zorgen deze verschrikkingen voor een spraakverwarring tussen de ouders en Aharon. De ouders maakten deel uit van een cultuur die de Duitse taal als middelpunt had; ze begrijpen niets van een aan Israël gewijd leven.
De jongens van de kibboets leren ook om wapens te gebruiken. Hun kibboets ligt geregeld onder vuur van Palestijnse scherpschutters. Bij een gevecht raakt Aharon aan beide benen zwaargewond. Het genezingsproces vormt het tweede deel van het verslag van zijn leven. In het ziekenhuis hoort hij over de oorlog die in 1948 tot de stichting van de staat Israël leidde. Na zeven operaties begint Aharon weer aarzelend te lopen.
De slaap is in deze roman de plek waar Aharon naar vlucht om de realiteit van ontheemding te ontvluchten. De slaap is het schijnbare herstel van wat in brokstukken uiteen is gevallen. Maar de dromen vormen ook het middel om met de nieuwe realiteit in het reine te komen en die te aanvaarden. Voor Aharon is geen toekomst denkbaar zonder de zegen van de ouders. Die zegen krijgt hij.
Aharons vader en moeder begrijpen ten slotte dat hij zijn moedertaal moet verruilen voor het Hebreeuws wanneer hij schrijver wil worden. Aharons schrijverschap begint met het overschrijven van gedeelten uit de Hebreeuwse Bijbel, het Oude Testament. De passages die de emoties bij het tot leven komen van de Hebreeuwse letters en woorden weergeven, behoren tot de ontroerendste van deze roman. Het moeizaam opnieuw leren lopen van de jonge volwassene Aharon heeft een intens mooie parallel in het zich eigen maken van het Hebreeuws en van de wonderbaarlijke kracht van de Bijbelse woorden. Zoals Aharon zelf tot het gebed komt en daarin Gods antwoord op zijn zwijgend bidden hoort, zo komen de ouders in Aharons gedachten ook tot een besef van Gods betekenis in hun leven. Een onvergetelijk boek.
Boekgegevens
”De man die niet ophield met slapen”, Aharon Appelfeld; uit het Hebreeuws vertaald door Kees Meiling; uitg. Ambo/Anthos, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 414 2149 4; 231 blz.; € 19,95.