Minister van Onderwijs moet belofte nakomen
De minister van Onderwijs moet scholen meer middelen ter beschikking stellen om voldoende en voldoende bekwame docenten (zelf) op te leiden, betogen drs. M. Harkema
en drs. G . J. A. Toonen. Alleen zo kan het lerarentekort effectief worden aangepakt en wordt voorkomen dat er onbevoegde docenten voor de klas komen. ”Van der Hoeven pakt lerarentekort aan”, kopte het RD op 16 september jongstleden. Het terugbrengen van het lerarentekort is voor de minister van OC&W „een topprioriteit.” Daarom wordt geld uitgetrokken voor betere ondersteuning van nieuwe leraren, betere begeleiding van zijinstromers en hogere vergoedingen voor scholen die zelf leraren opleiden.
Een dag later publiceerde hetzelfde dagblad een artikel onder de titel ”Veel docenten onbevoegd”. Daarin spreekt minister Van der Hoeven haar zorg uit over het nog immer stijgende aantal docenten zonder (volledige of passende) bevoegdheid. Ze noemt onbevoegde docenten voor de klas „uit den boze” en wil scholen hierop aanspreken.
Van de in 2002 toegekende dispensaties voor onbevoegde docenten, blijkt het reformatorisch voortgezet onderwijs een onevenredig hoog aantal voor zijn rekening te nemen. Volgens het Onderwijsverslag 2002 van de inspectie blijft het didactisch handelen van docenten in het reformatorisch onderwijs in een aantal opzichten achter. Zo scoren ’onze’ scholen lager dan gemiddeld op het gebied van bijvoorbeeld activerend onderwijzen en afstemming op leerbehoeften van leerlingen.
Zorgen
Wie bovenstaande feiten met elkaar in verband brengt, begrijpt dat we ons zorgen maken over de kwaliteit van het onderwijs op scholen voor reformatorisch voortgezet onderwijs. We signaleren daarbij twee met elkaar samenhangende problemen: het lerarentekort en de onbevoegdheidsproblematiek.
Het reformatorisch voortgezet onderwijs kent nog steeds een groot aantal vacatures. Dit tekort heeft allerlei oorzaken: vergrijzing van het docentenkorps, aantrekkingskracht van andere beroepen enzovoort. Het probleem lijkt (voorlopig) onoplosbaar.
De vraag is of het bevoegd gezag nog wel goede afwegingen kan maken in sollicitatieprocedures. Soms is het een keuze tussen het niet vervullen van een vacature óf het aanstellen van een onbevoegde (soms de enige) sollicitant. Zo ontstaat een dilemma tussen enerzijds (het handhaven van) de identiteit van de scholen en anderzijds de kwaliteit van het onderwijs.
Wordt er niet te snel benoemd op grond van identiteit of vervullen van vacature, zonder de vereiste kwaliteit van de sollicitant voldoende mee te laten wegen? Scholen -niet alleen reformatorische- moeten zich instellen op een grote instroom van docenten zonder initiële lerarenopleiding. Dat pleit voor een intensiever gebruik van instrumenten als geschiktheidsonderzoeken, om vooraf de kwaliteit van sollicitanten te meten.
Complex beroep
Natuurlijk zijn bevoegdheid en bekwaamheid niet aan elkaar gelijk. Maar er is wel een verband. Er zijn (veel) onbevoegde docenten die heel bekwaam zijn; er zijn bevoegde docenten die (achteraf) niet bekwaam blijken. Het docentschap is een complex beroep, en het is niet iedereen gegeven om een goede docent te zijn of te worden.
Maar het benoemen van veel onbevoegde docenten heeft wel degelijk effect op de kwaliteit van het onderwijs. Want ondanks alle begeleiding en snelle opleidingen (zomercursussen) blijkt dat onbevoegde docenten vaak snel socialiseren in de school. Dat klinkt positiever dan het is, want het gaat hier om het snel overnemen van de heersende didactiek op de school. En dat is nu juist het punt, waarop reformatorische scholen niet hoog scoren.
De inspectie stelt dat 80 procent van de lessen verloopt via het klassieke patroon. Variatie in werkvormen, met als doel leerlingen beter te betrekken bij de leerstof, vereist didactisch inzicht en dus scholing op dat vakgebied. Natuurlijk kunnen onbevoegde docenten, zelfs als ze zó vanuit de schoolbanken benoemd worden, uitgroeien tot echt goede docenten. Maar het pedagogisch handelen is voor deze vaak jonge mensen soms wél problematisch.
Veel gedaan
Omdat de problematiek aan den lijve gevoeld wordt, heeft het reformatorisch onderwijs al veel gedaan. Scholen voor reformatorisch voortgezet onderwijs zijn voorlopers op het gebied van begeleiding van (beginnende) docenten. Samen met lerarenopleidingen zijn de scholen begonnen met het duaal opleiden van studenten. Er wordt onder meer gebruikgemaakt van de regeling voor zijinstroom om mensen die voldoende vakkennis hebben uit opleiding en werkervaring te bekwamen voor het docentschap in hun vakgebied.
Al deze oplossingen kosten de scholen veel geld. En dat met krappe budgetten. Met de mond belijdt het ministerie dat de scholen bij het oplossen van het tekort en de bevoegdheids-/bekwaamheidsproblematiek veel zelf moeten doen. Ook wordt geld uitgetrokken voor deze ’opleidingsscholen’, maar voor het reformatorisch voortgezet onderwijs is dat al te laat. We bekostigen nu al twee jaar zelf het duaal opleiden van studenten. Dat financieren kunnen onze scholen niet blijven doen.
Navrant
Tegen de minister zouden we willen zeggen: Kom na wat u belooft. Geef de scholen écht de mogelijkheden om voldoende en voldoende bekwame docenten (zelf) op te leiden. Want dat is beter dan onbevoegde docenten voor de klas. In dat verband is het navrant dat een aanvraag voor een subsidie voor het sluiten van een convenant tussen de scholen voor reformatorisch voortgezet onderwijs en christelijke hogeschool de Driestar om (nog meer) oplossingen voor genoemde problematiek te zoeken en te realiseren, is afgewezen.
Kortom: Het reformatorisch onderwijs doet veel en kan nog meer, mits er voldoende middelen beschikbaar komen.
Drs. M. Harkema is beleidsmedewerker van de schoolbegeleidingsdienst BGS. Drs. G. J. A. Toonen is lid van de centrale directie van het Wartburg College. Beiden hebben dit artikel op persoonlijke titel geschreven.