Ophef over salaris nieuwe SNS-topman niet geheel onterecht
De ophef over het forse salaris van de nieuwe SNS-topman is niet geheel onterecht, stelt prof. dr. J. J. Graafland.
De afgelopen week woedde er in de Tweede Kamer een venijnig debat over het salaris van de nieuwe topman van de genationaliseerde SNS-bank. Van Olphen, zo is afgesproken, krijgt een jaarsalaris van 550.000 euro. Sommige Kamerleden vinden dit bizar hoog. Ministers en ambtenaren, die immers ook veel verantwoordelijkheid dragen, verdienen veel minder door de Balkenendenorm. Ook de VVD vindt het salaris te hoog, maar wijst erop dat dat niet specifiek voor SNS geldt, maar voor de hele bankensector.
Minister Dijsselbloem en eerder premier Rutte verdedigden de afspraak met het argument dat het salaris redelijk is gelet op wat elders in de bankensector verdiend wordt en dat een marktconform salaris nodig is om een vakman aan te kunnen trekken.
Hoe moeten wij dit nu beoordelen? Daarvoor pas ik een tweetal normen van rechtvaardige beloning toe. De eerste norm is dat beloning gerelateerd moet zijn aan inspanning. Ongetwijfeld krijgt Van Olphen een drukke baan en veel verantwoordelijkheid en het is rechtvaardig als daar een goed salaris tegenover staat. Maar ik schat in dat de werkdruk en de verantwoordelijkheid van deze baan niet hoger is dan die voor ministers. Gelet op het feit dat de SNS een staatsbank geworden is, acht ik op basis van dit criterium dat het 1-0 is voor de kritische Kamerleden.
Een tweede en belangrijker criterium is dat de beloning in verhouding moet staan tot de toegevoegde waarde die Van Olphen gaat bijdragen aan de samenleving. Als hij erin slaagt om SNS Bank weer uit het slop te trekken zodat de staat misschien over enige jaren SNS Bank weer tegen een redelijke prijs kan verkopen, valt het verlies dat de staat en daarmee de belastingbetaler lijdt aan de reddingsoperatie lager uit en is het heel misschien zelfs mogelijk dat de staat erop wint. Dan zou iedereen profiteren. De hoogte van het salaris van Van Olphen is dan slechts een schijntje van de potentiële winst die het aantrekken van een zeer kundig bankbestuurder oplevert.
Als de nieuwe bankbestuurder ‘slechts’ de Balkenendenorm was gegund, had Van Olphen wellicht beleefd bedankt voor de baan. Zou de staat dan iemand hebben kunnen vinden die tegen dit salaris de baan wel zou nemen en toch even capabel moet worden geacht?
Het probleem is natuurlijk dat wij dit niet weten. Uit onderzoek blijkt doorgaans dat het verband tussen beloning van topmanagers en prestatie moeilijk aantoonbaar is. Geven wij het kabinet het voordeel van de twijfel (punt erbij) maar houden wij ook rekening met deze onzekerheid (halve punt voor de Kamerleden), dan brengt dit de stand in het debat op 1,5-1 in het voordeel van de kritische Kamerleden.
Nu weten wij wel dat bankmanagers die in het verleden veel (meer) verdiend hebben grote schade hebben toegebracht aan de samenleving. Maar dit heeft waarschijnlijk meer te maken met de bonuscultuur die aanmoedigde tot het nemen van grote risico’s en niet zozeer met het vaste salaris dat de bankmanagers verdienden.
Toch ben ik het met de VVD eens dat op basis van het principe van ”beloning naar prestatie” de salarissen in het bankwezen in het algemeen te hoog zijn gebleken. De studie van SOMO in november 2012 laat zien dat lonen en de productiviteit van bankiers al lange tijd uit het lood geslagen zijn. De lonen in de Nederlandse bankensector stegen de afgelopen jaren aanzienlijk meer dan in de rest van de samenleving. In 1987 verdiende een Nederlandse bankier gemiddeld 17 procent meer dan een doorsnee werknemer. Dat verschil is opgelopen tot 81 procent in 2011. De kredietcrisis heeft bovendien niet tot matiging van salarissen geleid in de financiële sector, zo blijkt uit gegevens van het CBS.
Dit staat haaks op de grote schade van de bankencrisis aan de samenleving en is daarmee in strijd met het principe van beloning naar prestatie. Als de arbeidsmarkt in de financiële sector klaarblijkelijk niet goed functioneert, kunnen wij dus niet zonder meer het criterium hanteren dat het salaris van de topman marktconform moet zijn.
Uit dit oogpunt ware het beter geweest als de staat een duidelijk signaal had afgegeven dat matiging in de bankensector vereist is en nog wat langer had gezocht naar een geschikte kandidaat. Is er echt geen enkele capabele bankier in Nederland te vinden die in staat moet worden geacht om SNS Bank goed te leiden, maar die ook de verantwoordelijkheid neemt om dit signaal mogelijk te maken en bereid is om ‘slechts’ genoegen te nemen met een salaris dat meer richting de Balkenendenorm gaat?
Ik heb zelf geen ervaring met ‘headhunten’ van bankiers, dus misschien is het antwoord wel nee. Maar indien dit wel het geval zou zijn geweest, is het wel een gemiste kans om het grote gat tussen de feitelijke beloning in het bankwezen en wat veel mensen in de samenleving als rechtvaardig beschouwen te verminderen. Dat betekent een half puntje eraf voor het kabinet, wat de eindstand op 1,5-0,5 brengt in het voordeel van de Kamerleden.
De auteur is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan Tilburg University.