Cultuur & boeken

Frits van Oostrom: levenslang opvoeder

Met zijn nieuwe boek ”Wereld in woorden” zet prof. dr. Frits van Oostrom de kroon op een glanzende carrière. „Als vakman heb ik wel uit mezelf gehaald wat erin zit. Maar als vader ben ik daar veel minder zeker van.”

Enny de Bruijn

8 February 2013 19:41Gewijzigd op 15 November 2020 01:51
Prof. dr. Frits van Oostrom. Foto RD, Henk Visscher
Prof. dr. Frits van Oostrom. Foto RD, Henk Visscher

Frits van Oostrom is een opvoeder. Overdracht van wetenschap en wijsheid is voor hem de voornaamste zin van het bestaan. Hij herkent zich enigszins in de middeleeuwse auteurs over wie hij in zijn boeken vertelt: met ijzeren discipline achter de schrijftafel, bladzij na bladzij vullend – zij het dan niet met een ganzenveer. Zoals Maerlant: „Vroeg opstaan en de wereld verbeteren.” Maar een kluizenaar is hij niet: hij houdt niet alleen van boeken, maar ook van mensen.

In het fraaie Leidse herenhuis dat hij bewoont, is er aandacht en zorg voor de boom in de tuin, de portretten van zijn drie zoons, de schilderijen aan de wand, de melk in de koffie. In zijn werkkamer heerst orde. Een glanzend bureau, de vakliteratuur mooi in het gelid, en twee afzonderlijke kasten voor alle boeken, mappen en papieren die zijn jongste grote project belichamen.

Weinig mensen bereiken wat hij bereikte. Jong gepromoveerd, jong hoogleraar. Talrijke prijzen en erefuncties. En vooral: duurzame roem, niet alleen bij vakgenoten, maar ook bij het brede publiek – omdat hij zo prachtig over de wereld van de middeleeuwen vertellen kan. Deze week verscheen het boek waaraan hij de afgelopen zeven jaar werkte: ”Wereld in woorden”, het tweede deel in de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur. Zo’n 650 pagina’s over de veertiende eeuw.

Het geheim van zijn boeken is liefde: zijn studies gaan niet zomaar over een lang vervlogen tijd, maar over mensen die nog steeds de lezer van vandaag kunnen raken – omdat ze verrassend anders zijn, en toch verrassend hetzelfde als mensen van nu.”

U legt in uw boek vaak verbanden met het heden en actuele discussies.

„Het enige verleden dat zin heeft, is een levend verleden. Je kunt het vergelijken met een reis maken: je gaat omdat het leven daarginds anders is, maar als je daarna terugkeert in eigen land, oogt dat óók ineens anders. Bij reizen in de tijd geldt hetzelfde: je keert terug met een verrijkte blik, je kijkt met andere ogen naar het heden.”

Is uw keuze voor dit vak bepaald door het gezin waarin u opgroeide?

„Mijn vader was neerlandicus – redacteur voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal, mijn zusje is non-fictieredacteur bij uitgeverij Bert Bakker. Maar mijn ouders waren zeer liberaal, ze hadden het ook prima gevonden als ik technische natuurkunde was gaan studeren. Dat ik ben opgegroeid in een huis met veel boeken, en met een vader die zorgvuldig formuleerde –minder breedsprakig dan ikzelf– heeft natuurlijk wel een rol gespeeld. Ik heb op het Stedelijk Gymnasium bovendien een heel goede leraar Nederlands gehad, meneer De Zoeten. Toch heb ik in die tijd ook met de gedachte gespeeld om wiskunde te gaan studeren, mooi strak, helder, puur, ondubbelzinnig.”

Waarom dan toch Nederlands?

„De humor, de dubbelzinnigheid, het cabareteske – al die dingen die ik ook in me heb, komen beter tot hun recht in taal, en dan met name in je moedertaal. Soms vind ik het jammer dat ik naar verhouding weinig in het Engels gepubliceerd heb, misschien moet ik daar de komende jaren nog wat aandacht aan schenken. Ik spreek goed Engels, heb college gegeven aan Harvard, maar ik herken wat Cees Nooteboom ooit zei: In een andere taal kan ik gitaar spelen, in mijn moedertaal orgel.”

Dus u gaat de komende jaren internationaal?

„Dat zou kunnen. Maar wat ik ook graag zou doen: met een busje langs middelbare scholen om leraren een hart onder de riem te steken. Ik zie dat helemaal voor me: de docentenfluisteraar. Onderwijs, ook het middelbaar onderwijs, vind ik erg belangrijk – ik zou graag docenten willen bemoedigen en inspireren.”

Geen grote boeken meer?

„Dit is mijn laatste boek van dit type. Ik ben niet van plan om opnieuw langdurig mijn hele leven in dienst te stellen van één project. Jarenlang heb ik drie à vier dagen per week aan dit boek gewerkt, in de laatste fase zelfs zeven dagen per week – want zondagsheiliging is aan mij niet besteed.”

U bent niet religieus?

„Ik beschouw mezelf graag als respectvol ongelovig. Ik heb geen enkele drang tot polemiek, voel zelfs tegenzin bij die reclamespotjes van het Humanistisch Verbond –„zonder uw steun is het humanisme aan de goden overgeleverd”– en heb mezelf nog nooit atheïst genoemd. Maar ik ben wél ongelovig. Ik denk dat je ook oprecht ongelovig kunt zijn.

Bij ons thuis was er sprake van een mengelmoes van joodse, katholieke en ongelovige invloeden. Mijn vader was VVD’er in de door het CDA bestierde gemeenschap van Leiderdorp, maar veel te wijs om antireligieus te zijn. Ik weet nog dat ik samen met een vriendje uit school naar huis liep, langs een andere school. Mijn vriendje zei: „Dat is de school van de roomsen. Mijn vader haat de roomsen als de pest.” Thuis herhaalde ik die woorden, waarop mijn vader zei: „Dat is dan heel dom van Wim z’n vader.””

Dat verklaart waarom u met liefde over al die devote middeleeuwse auteurs schrijft?

„Ik heb sympathie voor de Bijbelvertaler van 1360, voel zelfs een zekere verwantschap: grote discipline, veel zwijgen en schrijven, dag in, dag uit. Maar ik ben geen celibataire kluizenaar, zou ook geen goede boeken kunnen schrijven als ik dat was.”

Waarom niet?

„In al die jaren dat ik aan zo’n boek werk, wordt het een eigen wereld, een ecosysteem met kikkers en plantjes en van alles en nog wat, helemaal in zichzelf besloten. Maar er moet uiteindelijk een boek komen dat lezers iets te bieden heeft. Dat vraagt om gevoel voor het incasseringsvermogen van de lezer, zijn belangstellingssfeer, zijn behoefte aan ontspanning. De aanwezigheid van mijn kinderen helpt mij om dat gevoel te ontwikkelen.”

U lijkt bovengemiddeld publieksgericht.

„Ik neem het publiek zeer serieus. De grote vraag voor iedere schrijver is, zoals Julian Barnes zei, de vraag van de lezer: „Why are you telling me this?” Als schrijver vind je álles wat je weet interessant, maar er moet ook een lezer zijn die voor zijn eigen genoegen jouw boek wil lezen.”

Uit uw boeken spreekt invoelingsvermogen en begrip voor de mensen uit het verleden.

„Liefde is hét gebod voor geschiedschrijvers, die opvatting deel ik met Arie van Deursen. Fatsoen tegenover het verleden is belangrijk. Mensen hebben er niet om gevraagd om door jou bekeken en beschreven te worden. Je mag best eens een grapje maken over historische verschijnselen of opvattingen, maar dan óók –met zelfironie– over je eigen tijd. Voor mij is de basishouding: liefde, empathie en respect. Wat dat betreft heb ik een sterk innerlijk kompas.”

Bent u een schrijver die zijn publiek een moraal wil bijbrengen?

„Als je mij vraagt waar de zin van het leven ligt, dan zeg ik: in de overdracht tussen de generaties. Zoals in het gedicht ”De wolken” van Nijhoff: „Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide, en wijst me wat hij in de wolken ziet, nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet de verre wolken waarom moeder schreide.” Dat is het voor mij helemaal.”

Hoe doet u dat zelf, als docent en als vader?

„Als vakman, als wetenschapper en bestuurder heb ik alles uit mezelf gehaald wat erin zit. Maar als vader ben ik daar veel minder zeker van. Ik vraag me vaak af: had ik niet bewuster met die jongens bezig moeten zijn? Ze kunnen goed mee, zijn gezond, aardig, intelligent – de verleiding is dan groot om te denken: het loopt allemaal wel. Saskia en ik hadden allebei een drukke werkkring, en daarnaast regelden we dan ook het gezin nog – eigenlijk waren dat drie banen tegelijk.”

Dat klinkt alsof het te veel was.

„Ik heb best aandacht aan de jongens besteed, ben de afgelopen jaren naar zeker 1500 sportwedstrijden geweest. Toch denk ik soms dat ik te slordig met deze dingen omgegaan ben. Dat Saskia en ik gescheiden zijn geraakt, is deels ook door een gebrek aan zorgzaamheid voor de relatie. Je voelt dat het niet goed gaat, dus je moet er iets aan gaan doen, óf je laat het lopen. Dat laatste is het begin van het einde.”

Hoe lang is dat nu geleden?

„Op 1 januari 2008 hebben we het de kinderen verteld. Dat was het ergste wat ik in mijn leven heb moeten doen. En op 2 januari zat ik bij ”De wereld draait door” leuk te doen over KNAW 2008, want „the show must go on.” Een gruwelijk gevoel was dat.”

Heeft het u als mens veranderd?

„Dat denk ik wel. Het was een lesje in nederigheid. Ik heb nooit gedacht dat ik een alleskunner was, maar deze ervaring was toch meer dan ontnuchterend. Dat je professioneel de dingen altijd goed hebt kunnen doen, en dat iets wat je zó belangrijk vindt als het ware uit je handen glipt. Maar het leven gaat door, je moet leren je verlies te nemen. Dat heeft mij veel moeite gekost. Toch zeg ik uiteindelijk wel: het is goed dat we die beslissing genomen hebben.”

Waar wonen uw zoons nu?

„Hun hoofdadres is bij hun moeder, maar ze komen hier drie dagen per week eten en slapen. Vroeger kookte ik nooit, nu heb ik er plezier in. Het vaderschap is het allerbelangrijkste in mijn leven, dat kan ik wel zeggen. Voor mezelf lukt het me wel om de tegenslagen en nederlagen van het leven te nemen zoals ze komen. Maar mijn kinderen… Ik zou ze het liefst radiografisch besturen, en ze voor alle problemen vrijwaren. Dat kan natuurlijk niet, de jongste is inmiddels ook al zeventien – het zou voor alle partijen veel beter zijn als ik dat gevoel wat minder had. Ik denk dat ik geen slechte opvoeder ben, maar ook geen heel goede.”

Wat wilt u als opvoeder precies overdragen?

„Humaniteit. Woekeren met je talenten. Iets vinden en iemand vinden waar je gelukkig van wordt. Iets voor anderen in je omgeving proberen te betekenen.”

Gelooft u dat individuen het verschil kunnen maken, zoals u regelmatig in uw boek opmerkt?

„Ja, maar met alleen pilaarheiligen red je het niet. Figuren als Ruusbroec en Geert Grote wisten in de veertiende eeuw een grote kring van mensen om zich heen te verzamelen en te inspireren. De combinatie van het individu met een grotere groep –die iemand met zijn uitstraling kan bereiken– is het mooiste.”

U hebt alles bereikt wat er in dit vak maar te bereiken viel. Wat nu nog?

„Het leven bestaat uit méér dan prijzen en projecten. Ik denk tegenwoordig veel na over het einde, zonder bitterheid of angst. Als dit mijn laatste levensdag zou zijn, dan kan ik terugkijken op een prachtig professioneel leven. Het was niet alleen maar op mezelf gericht, ook anderen hebben er iets aan gehad. De jaren die er nog zijn wil ik vooral investeren op het persoonlijke vlak. De balans vinden. Genieten van de gewone dingen.”

Welke dingen?

„Wandelen. Koken. Heb je die boom in de tuin gezien? Die heb ik hier geplant. Een Gingko biloba, een boom met een geschiedenis. Het is een oeroude soort, preglaciaal. Het was trouwens ook de lievelingsboom van Goethe – die een prachtig gedicht over het blad ervan geschreven heeft. Die boom is mij heel dierbaar. Confucius zei –apocrief– dat je waarlijk geleefd hebt als je een kind hebt gekregen, een boom geplant en een boek geschreven. Zo is het bij mij gegaan. Wel in een vreemde volgorde.”


Levensloop Frits van Oostrom

Frits van Oostrom (Utrecht, 1953) werd op 29-jarige leeftijd hoogleraar Nederlandse letterkunde in Leiden, leidde daar het project ”Nederlandse cultuur en literatuur in de Middeleeuwen”, was gasthoogleraar aan Harvard University, president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en voorzitter van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. Sinds 2002 is hij universiteitshoogleraar geesteswetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Hij schreef een aantal veelgeprezen boeken over middeleeuwse letterkunde, waaronder ”Maerlants wereld” (1996), ”Stemmen op schrift” (2006) en ”Wereld in woorden” (2013).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer