Plofkip hoort niet in het schap
Vriend en vijand zullen toegeven dat de plofkipcampagne van Wakker Dier spraakmakend is. ”Plofkip” werd gekozen als woord van het jaar en de bedenkers ervan kregen prijzen op publiciteitsgebied, tot ergernis van menig pluimveehouder. Ook inhoudelijk lijkt de campagne tamelijk succesvol. Verschillende supermarktketens hebben het vlees van de snelgroeiende kuikens inmiddels uit de schappen gehaald, ondanks vermanende woorden van Wagenings opperhoofd Aalt Dijkhuizen. En volgens berichten in landbouwbladen is er overleg gestart tussen de partijen in de keten om tot een diervriendelijker productiesysteem te komen, prozaïsch aangeduid als de ”kip van morgen”.
Al lang voordat de karikaturale term plofkip in zwang kwam, was bekend dat er bij vleeskuikens nogal wat welzijnsproblemen voorkomen. In rapporten van de Animal Science Group (onderdeel van Wageningen UR) wordt gesteld dat deze sector een hoge mate van efficiency heeft bereikt. Een doorsneekuiken komt in zes weken op een gewicht van ruim 2 kilogram en gebruikt daarbij nog geen 4 kilo voer; de dieren groeien ongeveer vier keer zo snel als vijftig jaar geleden.
De andere kant van de medaille is dat er door het eenzijdig fokken op snelle groei veel problemen ontstaan op het punt van dierenwelzijn. Bij een aanzienlijk deel van de dieren werden voetzoolzweren, borstblaren, verminderd loopvermogen en botafwijkingen gevonden. Ook hebben de snelgroeiende vleeskuikens in de gangbare systemen weinig mogelijkheden voor natuurlijk gedrag. Het vorig jaar gepubliceerde rapport ”Houden van dieren” van het wetenschappelijk instituut van de SGP noemt deze bezwaren ook. Volgens de rapporten zijn de problemen sterk verankerd in de manier van produceren.
De pluimveevleessector vormt een voorbeeld van een productiesysteem waarin efficiency en groei bovenaan staan en zorg voor schepping en schepsel op het tweede plan komen. De kritiek van Wakker Dier c.s. bevat dus zeker een kern van waarheid, al is er de laatste jaren mede door strengere regels nogal wat verbeterd. Aan de bezwaren is alleen tegemoet te komen met een ingrijpende omslag in het productiesysteem, met langzamer groeiende kippen en meer ruimte voor de dieren. Minder marktconform, maar meer scheppingsconform zogezegd.
Zo’n omschakeling stuit op allerlei problemen. Eén daarvan is dat meer ruimte voor natuurlijk gedrag gepaard gaat met meer emissies. Adviesbureau Blonk Consultants heeft een paar jaar geleden uitgerekend dat de ”CO2-voetafdruk” van biologisch pluimveevlees bijna 60 procent hoger is dan van gangbaar pluimveevlees.
De eerder genoemde Dijkhuizen stelt dan ook dat de consument moet kiezen tussen dierwelzijn en milieu. Dat lijkt mij een aanvechtbare stelling, want dan komt of het een, of het ander in het gedrang. Het gaat erom een productiesysteem te ontwikkelen dat recht doet aan de dieren, het milieu niet onverantwoord belast en een redelijke beloning oplevert voor de pluimveehouder. Het gegeven dat in het zogenaamde tussensegment, waarbij de kuikens naar buiten kunnen en langzamer groeien, de CO2-voetafdruk slechts zo’n 20 procent hoger is dan in de gangbare productie, wijst erop dat daarvoor wel mogelijkheden zijn.
Bovendien kiezen veel consumenten noch voor welzijn noch voor milieu, maar voor de portemonnee, zolang ze de kans krijgen. De onderlinge concurrentie van producenten zorgt er, samen met de kiloknallers, wel voor dat die keus er is. Daarom is het mijns inziens verantwoord om te proberen om vlees dat niet verantwoord is geproduceerd, buiten de schappen te houden. Zoiets doen we op andere terreinen ook; je kunt bijvoorbeeld geen auto zonder katalysator kopen.
Omdat de supermarktketens in belangrijke mate bepalen wat er in de schappen komt, ligt het voor de hand om daar de invalshoek te kiezen. Het vlees zal dan wat duurder worden en de consument zal er misschien er iets minder van eten. Maar dat kan zeker geen kwaad, want volgens voedingsdeskundigen eten we meer vlees dan goed voor ons is.
De auteur is landbouweconoom en voormalig lid van de Eerste Kamer. Reageren? nietbijbroodalleen@refdag.nl