Opinie

Modernisme en postmodernisme miskennen intuïties

Welke plek is er voor intuïties in een wereldbeschouwing?

2 February 2013 09:44Gewijzigd op 15 November 2020 01:44
Ds. G. A. van den Brink. Foto RD
Ds. G. A. van den Brink. Foto RD

Veel atheïsten zweren bij de feiten. Ze willen hun overtuigingen alleen op ”harde feiten” baseren. Zij zeggen: Als je op zoek bent naar waarheid, moet je niet afgaan op vaagheden en onduidelijkheden. Je moet starten met wat helder en duidelijk is, met wat je wetenschappelijk kunt bewijzen. Dus moet je bij de feiten zijn, die je vervolgens met behulp van de wetenschap kunt ordenen tot betrouwbare theorieën. Deze gedachtegang is typerend voor het modernisme.

Een voorbeeld van iemand die zo denkt, is de atheïst Herman Philipse. Hij maakt onderscheid tussen twee onderdelen van elke wereldbeschouwing: er is een intellectuele zijde en een existentiële zijde. Hij schrijft: „Aan de ene kant is er een intellectueel aspect: hoe zit het heelal in elkaar? Hoe is het menselijk leven ontstaan? Wat is de relatie van mens tot dier en tot de hem omringende natuur? Hoe verhoudt de mens zich tot de gemeenschap waarin hij leeft? Aan de andere kant is er een existentiële component: welke levenshouding moeten we kiezen? Welke moraal moeten we aanvaarden? Welke maatschappijvorm staan we voor? Hoe zin te geven aan ons leven? Deze twee componenten zijn nauw met elkaar verweven, want onze visie op de plaats van de mens in de kosmos zal ten dele onze levenshouding bepalen. Iedere mens hanteert impliciet of expliciet een wereldbeschouwing. Wat de filosoof onderscheidt van anderen is dat hij zijn wereld­beschouwing uitdrukkelijk en zoveel mogelijk op grond van redelijke argumenten wil ontwikkelen.”

Als je dit citaat aandachtig leest, blijkt het voor Philipse belangrijk dat de intellectuele component aan de existentiële voorafgaat. Eerst stel je vragen over feiten, dan over levenshouding. De mogelijkheid dat God de wereld geschapen heeft, is bijvoorbeeld –wat hem betreft bij voorbaat– uitgerangeerd. Want uit de feiten kun je niet opmaken dat God er is, en dan kun je Hem natuurlijk niet vervolgens toch als verklaring aanvoeren voor de moraal of voor het ontstaan van het heelal.

Er is echter wel iets tegen deze redenering in te brengen. Laat ik daarbij onderscheid maken tussen feiten en intuïties. Een intuïtie is een bepaalde, niet heel precies te omschrijven indruk, opvatting of aanname. Een intuïtie heeft zo bezien geen objectieve, bewijzende kracht. Je kunt ze niet met waarnemingen en experimenten vastleggen en bewijzen. Toch zijn intuïties soms heel sterk, zodat je ze slechts met geweld zou kunnen onderdrukken.

Voor de hand liggend

De Amerikaanse theoloog Donald Carson noemt vier bijzonder sterke intuïties die ieder mens heeft.

  1. Vrijheid: ieder mens heeft vrijheid, in de zin dat hij het vermogen heeft om eigen beslissingen te nemen.

  2. Externe wereld: er is een materiële wereld buiten ons die onafhankelijk van mijn denken bestaat.

  3. Waarheid: onze overtuigingen zijn waar in zoverre ze overeenstemmen met deze onafhankelijk van mijn denken bestaande werkelijkheid.

  1. Moraal: van sommige gebeurtenissen geldt dat ze beter of slechter zijn dan andere gebeurtenissen.

Deze vier zaken lijken voor ons heel vanzelfsprekend. Toch is het niet zo moeilijk ze ter discussie te stellen. Want geen van deze vier zaken is, in de strikte zin van het woord, een feit. Je kunt ze niet met waarnemingen vastleggen en bewijzen. Daarom is het niet verwonderlijk dat er over deze vier zaken in de wijsbegeerte geweldig veel meningsverschillen bestaan.

In de tegenwoordige westerse samenleving is er zelfs de neiging om elk van deze vier zaken te ontkennen. Dat is het postmodernisme: er is geen vrijheid, je 
kunt niets echt weten over de 
werkelijkheid, waarheid is hoogstens waarheid-voor-mij, en moraal is niet meer dan de wille­keurige mening van de meerderheid. Het verschil tussen modernisme en postmodernisme zou je, vereenvoudigd, zo kunnen omschrijven. Het modernisme stelt dat onze basale intuïties onbelangrijk zijn, het postmodernisme dat ze onjuist zijn.

Het postmodernisme staat dus haaks op de genoemde vier intuïties. Toch zijn deze intuïties zo sterk, dat ieder mens ze onbewust telkens weer aanvaardt. Ook postmoderne mensen…! In ons dagelijks bestaan zouden we niet kunnen leven als we niet vooronderstelden dat er vrijheid is en waarheid, een externe wereld en een objectieve moraal. Als je er goed over nadenkt, is het postmodernisme een wereldbeschouwing die heel sterk contra-intuïtief is. Je kunt eigenlijk pas postmodern mens zijn, als je uitgaat van zaken die op het eerste gezicht volstrekt niet voor de hand liggen.

Terug naar het citaat van Philipse. Hij kiest ervoor om allereerst uit te gaan van de feiten. De vier intuïties horen echter niet in het domein van de feiten, maar maken deel uit van de existentiële component. Dat zou betekenen dat we onze intuïties, als het nodig is, maar moeten aanpassen aan de feiten. Dat is echter een wonderlijke benadering. Want het is minstens zo redelijk om onze sterke intuïties een plaats te geven in onze wereldbeschouwing.

In het museum

Anders gezegd: waarom mogen we niet beginnen bij de existentiële component? Dan accepteren we de vier genoemde intuïties en van daaruit gaan we op zoek naar de meetbare feiten. In deze benadering wordt er veel meer dan in het geval van Philipse, recht gedaan aan de gelijkwaardigheid van de feitelijke en de existentiële component van onze wereld­beschouwing. De bewering dat God niet als verklaring voor de moraal of voor het ontstaan van de wereld mag gelden, omdat Zijn bestaan niet eerst als een feit te bewijzen valt, rolt dus omver.

Nog een laatste opmerking. Mijn pleidooi voor de erkenning van de rol van intuïties betekent niet dat onze intuïties correct zijn, onfeilbaar of onweerlegbaar. Ik betoog alleen maar dit: het is helemaal niet zo vreselijk dat je de vier genoemde intuïties niet kunt bewijzen, alsof het feiten zijn. Het zijn intuïties, niet meer en niet minder. Maar de postmoderne bewering dat onze intuïties onjuist zijn, is dwaas. In de woorden van de Groningse hoogleraar Wouter Slob: „Postmodernisme hoort in een museum. Hoewel haar kritiek op het modernisme doeltreffend is geweest, is de intellectuele potentie zeer beperkt gebleken.”

Ds. G. A. van den Brink, hersteld hervormd predikant te Kralingseveer.
Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nlVerder lezen over dit onderwerp

Herman Philipse, Atheïstisch Manifest & de onredelijkheid van religie (Amsterdam: Bert Bakker 2004)

Gert van den Brink, Er is geen God en Philipse is zijn profeet, de onredelijkheid van een atheïst (Kampen: Kok 2010).

D.A. Carson, The Gagging of God, Christianity confronts Pluralism (Leicester: Apollos 1996).

Wouter H. Slob, “Verily, I Say Unto Thee”: Rhetorical Normativity After Postmodern Theologies (dissertatie Groningen Rijksuniversiteit 2002).

Meer over
Weerwoord

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer