Geschiedenis

De Nederlandse delta: een eindeloze reeks stormvloeden

Bijna 2000 mensen kwamen om bij de watersnood van 1953. Dat is nog maar een klein deel van de vele tienduizenden die door de eeuwen heen in het dunbevolkte Zeeland het leven verloren tijdens stormvloeden. Een kleine geschiedenis van onpeilbaar leed aan de hand van drie door de eeuwen heen terugkerende vragen.

Jacob Hoekman

31 January 2013 19:59Gewijzigd op 15 November 2020 01:42
De graveur Jan Luyken en historicus Mattheus Smallegange verzorgden in 1696 een dubbele tekening van het oude Reimerswaal, de Zeeuwse stad die na de vloed van Sint Felix Quade Saterdach (1530) verdronk en nooit werd herbouwd. Boven de overblijfselen van d
De graveur Jan Luyken en historicus Mattheus Smallegange verzorgden in 1696 een dubbele tekening van het oude Reimerswaal, de Zeeuwse stad die na de vloed van Sint Felix Quade Saterdach (1530) verdronk en nooit werd herbouwd. Boven de overblijfselen van d

I. Hoe kon het?

Ongeloof en verbijstering heersen in Nederland en ook elders op de wereld na 1 februari 1953: hoe is het mogelijk dat de zee zo vraatzuchtig het zuidwesten van het altijd zo geordende Nederland weet te heroveren?

Die vraag speelt echter helemaal niet bij een selecte groep ingewijden. Zij wisten het allang: de waterkeringen in de Hollandse en de Zeeuwse delta zijn beslist niet bestand tegen een heftige stormvloed – en zéker niet tegen een stormvloed zoals die zich vanaf 31 januari ontwikkelde.

Een van de markantste klokkenluiders uit die tijd is zonder twijfel Johan van Veen, secretaris van een kort voor de Tweede Wereldoorlog ingestelde Stormvloedcommissie. Van Veen lanceert het ene idee na het andere om de Nederlandse delta veiliger te maken.

Maar hij vindt geen gehoor. Tijdens en kort na de oorlog zijn er andere prioriteiten. „Ik maak de meest fantastische plannen voor de verbetering van onze kust, maar mijn chefs zijn totaal niet geïnteresseerd”, schrijft een verbolgen Van Veen in 1949 – vier jaar voor de watersnood. Pas ná de ramp komen zijn plannen weer uit de la.

Van Veen heeft een hele reeks voorgangers in de geschiedenis. Steeds waren er mensen die gevaren zagen, maar die niet werden gehoord. Ook rond de overstromingen van 1808 (zie kader) stonden er deskundigen op die drastische maatregelen bepleitten. Een van hen was de Zeeuw Andries Schraver. Hij presenteerde een plan dat onder meer de afsluiting van de Oosterschelde inhield – iets wat pas vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw daadwerkelijk in gang werd gezet.

In hoogsteigen persoon mocht Schraver zijn plan in Parijs presenteren aan Napoleon, die toen de dienst uitmaakte. Volgens de overlevering vond de keizer Schravers plannen indrukwekkend. Toch voerde hij ze niet uit; hij had dingen te doen die belangrijker waren. Schraver kreeg een gouden horloge voor de moeite en dat was dat. Zo’n vaart zou het immers vast niet lopen met die stormvloeden.

Die houding van ”na mij de zondvloed” blijkt een rode draad te zijn voorafgaand aan de ergste stormvloeden. Zelfs voorafgaand aan de grootste aller stormvloeden in Zeeland, die van Sint Felix Quade Saterdach in 1530, kozen beleidsmakers liever voor de weg van de minste weerstand.

„De grootste fout die ik heb gevonden, is dat de dijkgraven nooit hebben gelet op het peilen van de hoogte van de dijken, terwijl nochtans een heel dijkwerk en het land erachter ervan afhankelijk is. Hoe ik ook riep om de dijken te peilen, ik kreeg geen gehoor. (…) Die lieden zijn te zeer het gemak gewend. Grote daggelden weten zij wel te rekenen, maar dat brengt geen zoden aan de dijk. Zij zouden hun poten ook eens nat moeten maken, de vetlaarzen aantrekken en de hele dag de lendenen strekken door dik en dun.”

Andries Vierlingh uit Steenbergen, een groot waterbouwkundige uit de 16e eeuw, maakt als leerjongen Sint-Felixvloed (1530) mee bij Reimerswaal. (Citaten afkomstig uit ”De Zeeuwse geschiedenis in meer dan 100 verhalen” van Kees Slager.)

II. Wat kostte het?

Het gevolg van die door de eeuwen steeds terugkerende nonchalante houding staat gegrift in het collectief geheugen van de deltabewoners. Zeker de allerheftigste stormvloeden kunnen niet vergeten worden – al was het alleen maar omdat ze vaak een onuitwisbaar stempel drukten op de geografie van Zuidwest-Nederland. Het natuurgeweld overspoelde eerder bedijkte delen (soms voorgoed) en sloeg bressen die soms nog altijd zichbaar zijn.

Behalve de immense kosten om gebieden weer in bewoonbare staat te krijgen, eisten de stormvloeden tienduizenden levens. Iets van het immense leed dat zich daarbij afgespeeld moet hebben, wordt duidelijk uit eeuwenoude verslagen.

„De tweede november, ’s nachts omstreeks drie uur, kwam er weer een verbolgen wind uit het noordwesten, waardoor het water zo hoog vloeide dat het stadje Kortgene en de polder van Kats opnieuw onder water liepen. En tijdens die nacht verdronken er in Kortgene veel mensen terwijl ze in hun bed lagen, zowel mannen, vrouwen als kinderen, die niets wisten van de hoge vloed.”

Jan van Reygersberg, de eerste kroniekschrijver van Zeeland, is apotheker in Kortgene en maakt de ramp van 1532 mee die volgt op de beruchte Sint-Felixvloed van 1530.

Naarmate de tijd voortschreed, konden meer mensen lezen en schrijven en werden dit soort documenten vaker opgesteld. Daardoor krijgt het leed meer en meer een gezicht en wordt duidelijk dat de kosten in immaterieel opzicht onpeilbaar zijn.

„Er was de ganse nacht zo’n droevig geschreeuw, gehuil en gekrijs van mensen als met geen pen te beschrijven valt. Het was een groot geluk dat het dorp zo hoog ligt.”

Gemeentesecretaris Abraham Dircksen Schipper van Waarde is getuige van de stormvloed van 1682.

III. Waarom gebeurde het?

Waar heeft de bevolking van de delta het aan verdiend dat steeds opnieuw het „tempeest” van het water het land en zijn inwoners bedreigt? Na 1953 speelt die vraag volop, zeker in het deel van Zeeland en Zuid-Holland dat gestempeld is door de gereformeerde orthodoxie. Zijn deze watervloeden een specifieke straf voor specifieke zonden?

De antwoorden die door de eeuwen heen gegeven worden, verschillen. Dat de ramp een roepstem was voor degenen die overleefden, werd na 1953 breed in de gereformeerde gezindte aanvaard. Dat het specifiek een straf was voor de mensen die in het rampgebied woonden, werd veelal verworpen.

Maar het zijn vragen die niet zijn voorbehouden aan de tijd na 1953. Ze zijn zeker zo oud als de gereformeerde invloed in de delta zelf.

„Hoewel God ons door Zijn grondeloze barmhartigheid nog heeft bewaard, wordt alles veroorzaakt door de hoogmoed en andere grove zonden, die door de inwoners van deze landen –en wel in het bijzonder van deze stad– zijn begaan en die ten hemel schreien.”

In de Middelburgse gemeenteraad is men er in 1682 van overtuigd dat de watersnood een straf van God is op de zonden.

Toch waren met dergelijke constateringen niet alle vragen beantwoord. De existentiële worsteling bleef. In het Nederland anno nu mogen die vragen over verdrinkingsdood, eeuwigheidsperspectieven of geknakt verder moeten leven wellicht minder begrepen worden dan eerder, ze worden er niet minder schrijnend van. In de delta leven de vragen voort. Ook zestig jaar na de laatste vloed.


Duizend jaar watersnood

Lang niet alle watersnoden die Zuidwest-Nederland hebben getroffen, zijn nog te reconstrueren. Ook over het aantal slachtoffers is vaak weinig bekend. De frequentie van de rampen neemt af naarmate de dijken beter worden, maar toch biedt dat geen garanties.

Zeven stormvloeden springen eruit door hun verwoestende kracht. Dat zijn de rampen die sinds het jaar 1000 honderden of zelfs duizenden slachtoffers eisten: de stormvloeden van 1014, 1288, 1421 (Tweede Sint-Elisabethsvloed), 1530 (Sint-Felixvloed), 1570 (Allerheiligenvloed), 1682 en 1953. Daarnaast hebben ook andere vloeden de regio gestempeld. Een selectie.

1014: Delen van Vlaanderen en Walcheren worden overspoeld en staan langdurig onder water. Volgens een kroniek uit die tijd zijn er duizenden doden te betreuren.

1134: Grote delen van Zeeland worden overspoeld; slechts met klei overdekte kerneilanden blijven over. Sporen van deze vloed zijn nog altijd zichtbaar in het Zeeuwse landschap, zoals de Zwaakse Weel bij ’s-Gravenpolder.

1288: Een ramp van enorme omvang. Zuidelijk Schouwen, Walcheren en Oost-Zeeuws-Vlaanderen lopen onder water. Er zijn naar schatting duizenden slachtoffers te betreuren.

1375: Veel schade in Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen, op Walcheren en in oostelijk Zuid-Beveland.

1404: De Eerste Sint-Elisabethsvloed. Grote verwoestingen in (Zeeuws-)Vlaanderen, Walcheren en Zuid-Beveland.

1421: Tweede Sint-Elisabethsvloed. Mogelijk 2000 doden. Vooral veel schade op Noord-Beveland. De Grote Waard gaat ten onder, waardoor de Biesbosch ontstaat.

1477: De Eerste Cosmas en Damianusvloed, schade in heel Zeeland, vooral in Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren.

1509: De Tweede Cosmas en Damianusvloed. Een reeks dijkbreuken door heel Zeeland en problemen langs de hele Noordzeekust. Stavenisse verdrinkt.

1511: Opnieuw een vloed die vrijwel heel Zeeland raakt, met uitzondering van Noord-Beveland. Vooral op Walcheren is de situatie ernstig.

1530: Sint-Felixvloed, ook wel Sint Felix Quade Saterdach genoemd. De schrikwekkendste vloed vóór de ramp van 1953 en voor zover bekend de ergste watersnood uit de geschiedenis van Nederland. Onduidelijk is hoeveel slachtoffers er vallen, maar mogelijk loopt het aantal in de duizenden. Vaak wordt de ramp in één adem genoemd met een nieuwe overstroming twee jaar later, waardoor de wederopbouw verloren gaat. Het grootste deel van Zeeland verdrinkt, soms voor langere tijd. Noord-Beveland staat tot 1598 onder water, Sint-Philipsland tot 1645, het land van Borsele tot 1616 en land ten oosten van Yerseke voor altijd: dat is het huidige Verdronken Land van Zuid-Beveland. Tientallen dorpen worden nooit meer opgebouwd en zelfs een stad moet het onderspit delven: Reimerswaal. Het is de enige Zeeuwse stad die verdrinkt en nooit meer is opgebouwd.

1552: Een dubbele vloed neemt opnieuw bezit van delen van het land dat na de Sint-Felixvloed met veel moeite was herwonnen.

1570: Allerheiligenvloed. Opnieuw een vloed van catastrofale omvang die duizenden levens eist. Alle Zeeuwse eilanden worden getroffen. Sommige kleinere eilanden (Wulpen en Koezand voor de kust van Zeeuws-Vlaanderen) verdrinken voorgoed.

1606: Water in vooral Zeeuws-Vlaanderen en Midden-Zeeland.

1682: Door heel Zeeland overstromen 161 polders. Er vallen honderden doden en de materiële schade is enorm. Het al vaak door stormvloeden geteisterde Valkenisse op Zuid-Beveland loopt opnieuw onder, ditmaal voorgoed. Het gebied wordt niet opnieuw bedijkt. De toren van het dorp blijft nog decennialang zichbaar als baken voor de schepen in de Westerschelde en stort in 1750 in.

1715: Op Tholen en Schouwen-Duiveland lopen in totaal 23 polders onder water. Ook in Zeeuws-Vlaanderen gaan gebieden verloren, onder andere de Namenpolder in wat nu het Verdronken Land van Saeftinghe is.

1808: Meer dan honderd polders, verspreid over Zeeland, lopen onder water. Veere en Vlissingen worden zwaar getroffen; in Vlissingen vallen 31 doden.

1906: Tientallen polders in Zeeland overstroomd bij springtij.

1953: Grote delen van Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant lopen onder water tijdens een zware storm gecombineerd met springtij. Er komen 1836 mensen en talloze dieren om.

Bronnen: ”Watersnood” van Kees Slager en ”Het verhaal van Zeeland” van Jan J. B. Kuipers en Robbert Jan Swiers

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer