Schrijfdagboek deel 2: Schrijven is zweven, tot de feedback komt
Iemand moet ze schrijven, al die romans die mensen in hun kasten willen zetten. Maar wat een drama is dat. Dagboek van een beginner, deel 2.
Maandag 14 januari
Avond, 22.00 uur - Hier in huis staat dus een kast waar ik de laatste maanden met een boog omheen loop. Er ligt een manuscript in en het is afgekraakt. Oké, in werkelijkheid meldt een gedegen leesverslag van de uitgeverij beleefd dat er het een en ander beter kan, maar voor het gemak heb ik dat samengevat met afgekraakt, en dat voelt net zo krakerig als het klinkt, met splinters die links en rechts blijven haken. Wel klinkt het lekker gillerig, gaandeweg maakt dat woord je zo razend dat je haast een boek zou gaan schrijven, dwars tegen de wanhoop in.
Morgen gaat die kast open. Dan baan ik me een weg door de woorden om te zien of er ergens een plot te bekennen is, of te maken, en of alle perspectieven terug te schroeven zijn tot één perspectief. Dat heb ik beloofd. Dat zou ik doen en de afgesproken deadline om iets te sturen naar de redacteuren van de uitgeverij is al ruimschoots verstreken. Al een maand.
Dinsdag 15 januari
Ochtend, 8.00 uur - Vannacht was het glashelder: natuurlijk kun je vijf perspectieven niet zomaar terugbrengen tot één. Een verhaal is een breiwerk: haal één draadje los en de gaten vallen erin. Het is een bouwwerk waar je niet zomaar een laag stenen uit kunt halen.
Het is een luchtkasteel. Om dat luchtkasteel heen wordt druk gepraat over het schrijven van boeken, en ik doe eraan mee, over hoe warm het was en hoe ver, zeg maar. (Iedereen weet dat ik bezig ben.) Praten praten praten. Niemand ziet hoe de zeepbellen rond het kasteel verdampen voordat ze de kans krijgen een stevig bouwwerk te worden.
Een mens die wil schrijven moet eerst ophouden met praten. Ik denk dat aan een goed boek grote stiltes vooraf gaan.
Zelf kan ik dezer dagen niet ophouden met lawaai maken om niet te horen dat daar een manuscript zo nadrukkelijk ligt te zwijgen. Soms –in de kerk bijvoorbeeld, als er geen Twitter, Facebook of Nu.nl zijn om achter te schuilen, noch detectiveseries die je hoofd aangenaam wazig maken– hoor ik het opeens toch. Help. Dat boek. Er ligt een onaf boek in de kast die nog steeds op slot zit.
Maar nú kan ik er echt even niet mee beginnen, ik moet aan ’t werk. Aan het gewone, veilige werk.
En er ligt ook nog eens sneeuw.
Avond, 20:24 uur - Te laat om aan ’t schrijfwerk te gaan. Lezen kan natuurlijk wel. Hier liggen boeken die mij wijzer moeten maken, ”Bestseller” van Paul Sebes, ”Het geheim van de schrijver” van Renate Dorrestein, ”De wil en de weg” van Jan Brokken. Verplichte kost voor beginnende schrijvers.
Zulke boeken doornemen is leuk maar het heeft niks te maken met een boek schrijven. Hoe gek klinkt dat?
Na het lezen ervan kan ik in ieder geval een tijdje niet schrijven, er hangt dan een kritisch monstertje boven het toetsenbord, dat grijnst en me de woorden uit het hoofd lacht. Hoe het moet – hoe het hoort – wie kan nu een verhaal maken met die wetenschap vers in het geheugen? Dat soort kennis moet in je achterhoofd zitten, maar niet te ver naar voren.
Op boekschrijven.nl stonden eens goede adviezen: in de trant van „Ga gewoon schrijven, denk niet na, laat de zinnen vloeien. Schaven komt later.” Ja! Die flow van het schrijven – waarbij je de tijd vergeet, niet meer eet en het verhaal groeit, gewoon, via de woorden, ergens vandaan, het wordt wat! een verbazingwekkende wereld wordt geschapen! – daar doen we het voor: uren in een kamertje zitten turen naar een scherm. Ja toch, schrijvers? Schrijven is geen zwoegen, het is zweven.
Tot de feedback komt dan. De bons terug op de aarde klinkt dof.
Ik ga naar boekschrijven.nl. ’s Kijken of er voor de schaaffase ook bemoedigingen bestaan. Er staat een artikel op met als kop ”Must reads: boeken over schrijven die je moet lezen (en welke niet)”. Ai, een stuk of titels erbij die ik nu meen te Moeten Lezen.
Nacht, 00.10 uur - Wijsneuzerige boeken mogen dan writersblocks veroorzaken, twitterende auteurs kunnen er ook wat van. Zij twitteren over successen, lovende recensies, mooie optredens en lieve lezers – en over lumineuze invallen waarover ze vervolgens nog niets over kunnen verklappen. Afgrijselijk. [Block.]
Woensdag 16 januari
De woonkamer ziet er verdacht opgeruimd uit. Als hier wordt opgeruimd betekent dat meestal dat iets anders niét gebeurt. Oké, het kan ook de aanloop zijn naar een echte schrijffase, waarvoor letterlijk ruimte moet worden gemaakt, via je huis in je hoofd, maar er zijn verschillen in opgeruimdheid, en dit is er een van de foute soort, geloof me.
Donderdag 17 januari
Midden op tafel ligt een dikke stapel papier, 200 A4’tjes, 70.000 woorden, 1,2 kilogram. Op de voorkant staat iets geschreven, in potlood. Ik las het en ik weet het weer. Er staan te veel details in, ze leiden af van de hoofdlijn.
Details zijn zo móói…
De kleine vogel die zaadjes pikte tussen de sneeuw vandaag.
Zwart ijs.
IJsbloemen aan de binnenkant van de voorruit van de auto.
Iets zegt mij dat dagboeken geen hoofdlijnen hoeven te hebben, dat ze nergens uit hoeven te komen. Daarom schrijf ik die zo graag. Het leven zelf heeft een plot die nergens op lijkt.
Vrijdag 18 januari
Redenen om geen boek te schrijven:
Het vraagt offers. Anderen schaatsen nu. Jij moet nog iets Opsturen want je wilt Doorzetten.
Het kost geld: omdat je zo lang achter de computer zit, moet je gaan sporten en stevig ook. En soms huur je een huisje om in afzondering te kunnen schrijven.
Je wordt er niet rijk van, zelfs als je werk wordt uitgegeven, tenzij je iets verwerpelijks als ”Vijftig tinten grijs” bedenkt, of Harry Potter uitvindt.
Recensenten hoeven niet in het openbaar te gaan schieten op jouw geesteskind. Laat ze trouwens eerst zelf maar ’s een boek schrijven.
Echt. Er zijn al boeken genoeg.
Reden om het wel te doen:
- Door te schrijven zet je zaken op een rij die anders maar wat door elkaar blijven zweven, doelloos voor zich uit staren, grommend tegen elkaar aanbotsen. Het ordent. Zelfs al ziet het resultaat er chaotisch uit.
Zaterdag 19 januari
Middag, 15:15 uur - Er schoot me iets te binnen, toen ik die deur van dat blauwe kamertje zo open zag staan. Daar, in die beruchte kast, moet een syllabus liggen met aantekeningen over Horatius’ ”Ars poetica”. Wat zei Horatius tegen het jaar 0 ook alweer tegen dichters – hoeveel jaar moesten ze hun werk op de plank laten liggen, voor ze het aan het volk lieten lezen?
Hij schreef:
Jij zult niets doen of zeggen als ’t talent ontbreekt.
Dat is jouw oordeel en besluit; maar als je toch
ooit iets geschreven hebt, laat het door Maecius,
je vader of mijzelf beoordelen, houd het
acht jaar in portefeuille. ’n Onuitgegeven stuk
kan nog geschrapt, een publikatie keert niet terug.
Acht jaar! Nu begrijp ik het. Ik ben pas twee jaar bezig!