Pianiste Marietta Petkova wil voorrang geven aan de liefde
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Vandaag pianiste Marietta Petkova.
Dagelijks moet Marietta Petkova piano studeren; dat is haar voedsel. Tijdens concerten geeft ze zich helemaal: „M’n hele wezen stop ik erin.” Het publiek is haar dierbaar. „De luisteraars zijn mijn grootste rijkdom.”
Ze praat gepassioneerd, soms bijna geëmotioneerd over piano, muziek en publiek. Muziek maken is voor Marietta Petkova (44) meer dan een vorm van broodwinning. Het is een manier van leven, van zijn, van religie ook.
Sinds 1990 woont de Bulgaarse in Nederland. Vanuit Almere reist ze het hele land door om te spelen in kerken, gemeentehuizen en concertzalen. „Een concert in een dorpskerkje in Groningen doe ik net zo graag als een recital in de Grote Zaal van het Concertgebouw.” De pianiste is ook bekend met een groot aantal belangrijke podia over de hele wereld en werkt samen met beroemde orkesten en dirigenten. Het liefst zit ze echter alleen op het podium.
1. Aan mijn spel is te horen dat ik een Zuidoost-Europese achtergrond heb.
„Dat is moeilijk over jezelf te zeggen. Ik denk wel dat er een structureel verschil is tussen Nederland en Bulgarije. Een Nederlander is rationeler, afgewogen. In Bulgarije staat de beleving centraal. Het lied is overal aanwezig in de geschiedenis, muziek is een oergegeven en zit ingebakken in de cultuur. Dat geeft een ander soort beleving. Of mijn achtergrond mijn pianospel nog altijd stempelt, weet ik niet goed. Ik ben op mijn achttiende uitgevlogen, naar Wenen, later naar Canada. Nederland is mijn tweede vaderland geworden. In feite kan ik overal mijn thuisplek vinden.”
2. Men zegt dat ik een natuurtalent ben. Maar ik moet er net zo hard voor werken als een ander.
„In mijn familie was er niemand die muziek maakte. Op m’n zevende was er een fantastische, jonge pianolerares die me als het ware bij de hand nam en me alles leerde. Een bijzondere tijd. Toen ging het heel snel. Er was een klik met haar en met het instrument. Ik kon m’n dorst vervolgens lessen op het muziekgymnasium, waar ik van m’n elfde tot m’n achttiende naartoe ging: ’s ochtends talen en andere lessen, ’s middags de muziekvakken. Dat was een intensieve opleiding. Men zegt vaak: Het ziet er bij jou zo makkelijk uit, alsof het je komt aanwaaien. Wat men niet ziet, is dat het enorm bikkelen is. Zoals een stratenmaker tegel voor tegel legt, kilometers lang. Het is millimeterwerk. Slechts 5 procent is talent, 95 procent is keihard werken.”
3. Men noemde mij al jong een „volledig gerijpt artieste.” Dat word ik echter nooit.
„Dat zei mijn docent in Wenen toen ik een jaar of 21 was. Hij bedoelde dat ik alle ingrediënten in me had die nodig zijn om uit te groeien tot een goede pianist. Maar ook als je dat hebt, kun je nooit op je lauweren rusten. Ik wil altijd tot het gaatje gaan. Studeren is daarom voor mij een levensvoorwaarde, net als voedsel. Ik begin er het liefst de dag mee, omdat het het belangrijkste is. Gelukkig heb ik een vrijstaand huis. Zelfs ’s nachts kan ik achter de vleugel kruipen om een bepaalde passage nog even te voelen. Eindeloos hetzelfde stuk herhalen werkt bij mij niet. Het is geen kwestie van techniek als het niet wil. Ik moet het begrijpen, verwerken. Een stuk moet rijpen. Het is een lange weg om zo ver te komen dat je een hele pianosonate tijdens een concert uit je hoofd kunt spelen. Maar dat is inmiddels een tweede natuur geworden. Of dat eng is? Natuurlijk ben ik zenuwachtig als ik in m’n eentje de trap van de Grote Zaal van het Concertgebouw afkom. Dan ben je heel kwetsbaar: je bent alleen en hebt slechts de muziek. Maar het is de uitdaging om weerbaar te zijn, niet bang te zijn voor de angst. Ik houd van de muziek. Liefde en angst gaan niet samen. Het is de kunst om aan de liefde de voorrang te geven.”
4. Muziek is mijn religie.
„Het communistische regime in Bulgarije stond niet toe dat je naar de Russisch-Orthodoxe Kerk ging. Toch hebben mijn grootouders mij een groot religieus besef meegegeven. Geen rigide geloof, wel de warmte van de familie en de traditie. Daar hoorden ook Bijbelverhalen, boeken, liederen en kaarsen bij. Mijn opa brandde altijd een kaars voor me. Muziek is voor mij iets wat heel dichtbij komt, leidinggeeft, als een kompas functioneert. Muziek is dagelijks aanwezig, zorgt dat je openstaat voor het leven. Ze kan je ontberingen doen dragen. Muziek is als een bron die blijft, ook door de dood heen. Daarom heb ik geen hoger wezen nodig. Uren studeren in je eentje is best eenzaam. Maar als ik dan tijdens een concert iets door kan geven, kom ik tot mijn bestemming. Meer kan ik niet verlangen.”
5. Luisteraars diep ontroeren, dat is mijn missie. Daarvoor wil ik een zo zuiver mogelijk medium tussen componist en publiek zijn.
„Mijn doel is in contact komen met mijn publiek. Ik wil een snaar raken. Dat kan zorgen voor ontroering, maar je kunt ook boosheid oproepen of zorgen dat mensen uitbundig worden. Ik wil niks opleggen, wel proberen iets teweeg te brengen. Een vrouw vertelde na afloop dat ze bij een stuk van Prokofjev haar ouderlijk huis voor zich zag opdoemen. Dat is toch prachtig! En een man zei aan het eind: Je hebt vanavond voor mij gespeeld. Terwijl er 200 man publiek zat. Ik ben een tussenstation tussen componist en luisteraar. Uiteindelijk is het de compositie die mensen moet raken. Maar daar moet ik álles voor geven, mijn ziel en zaligheid erin leggen. Niet minder dan alles. Daarom hoef ik de mensen niet te pleasen. Ik ben geen circusartiest, en dat wil ik ook niet zijn. Het publiek voelt het trouwens onmiddellijk of je jezelf bent of een kunstje opvoert. Als je het verhaal van de muziek en van de componist zo zuiver mogelijk vertelt, zal het de mensen bereiken.”
6. Het liefst speel ik solorecitals.
„Als ik met een paar musici kamermuziek speel, denk ik: Inderdaad, er gaat niets boven samen muziek maken. Als solist bij een orkest spelen kan ook heel mooi zijn. Neem het tweede pianoconcert van Chopin: dat is helemaal vanuit de piano geschreven. Maar als het niet soepel loopt met orkest en dirigent, heb je de grootste problemen. Als er geen klik is en je op afspraak muziek moet gaan maken, werkt dat benauwend. Dat komt nogal eens voor. Als solist heb je het laatste woord. Dat moet je dan wel krijgen van de dirigent. Dat gebeurt vaak niet. Veel dirigenten zijn niet integer genoeg om hun eigen ego aan de kant te zetten. Bij solorecitals heb je alles zelf in de hand.”
7. Bach is de grootste. Maar Chopin en Rachmaninov gaan toch boven hem uit.
„Lastig. Bach is natuurlijk de bron. Chopin heeft Bach nodig gehad. Maar of hij boven hem uitstijgt? Nee. Ik zie ze samen. Bij Bach kun je altijd terugkomen, hij omarmt je altijd. Zijn muziek kent alle menselijke emoties, maar is nooit zwak. Bach is een krachtige vlam. Chopin, Rachmaninov, Schumann: ze staan allen heel dicht bij me. Als ik naar een onbewoond eiland muziek van twee componisten mocht meenemen, werd het in ieder geval Bach. De andere moet ik nog bedenken.”
8. Een échte pianist heeft een grote liefde voor zowel de muziek als de piano.
„Een vleugel is in zichzelf een afstandelijk instrument. Het is de uitdaging om het een deel van jezelf te laten worden, dat je ermee versmelt. Vaak is er weinig tijd om in te spelen. Dan kun je tegen beperkingen oplopen. Frustrerend! Het is de kunst om dan niet te blijven hangen bij de beperkingen, maar te focussen op wat wél kan. Ieder instrument kan je vriend zijn. Je moet ervan gaan houden, het koesteren mét zijn beperkingen. Soms gebeuren er dan wonderen. Het instrument gaat met je mee. Een lelijke eend wordt een mooie zwaan. Gaat het niet goed, dan mag je je nooit verontschuldigen over het instrument. Dan is het niet gelukt de vleugel te veroveren. Ik ben de beslissende factor en neem alles voor mijn rekening.”
9. Ik heb publiek nodig om écht muziek te kunnen maken.
„In studio’s cd’s maken is aan mij niet besteed. Alleen wanneer er écht muziek gemaakt is, wil ik dat vereeuwigen. Als het levensecht is. Je kunt het in een studio zó mooi maken, dat het leven eruit is. Tijdens het spelen in een zaal merk je als verteller onmiddellijk of de muziek wordt gehoord. Hoe? Dat is niet in woorden te vangen. Je ervaart dat je boodschap ontvangen wordt. Soms zijn de stiltes de grote pijlers. Dan is de sfeer geladen. Als uitvoerende moet je daar alert op zijn en op inspelen.”
10. De toegift aan het eind van het concert is het hoogtepunt.
„Ik geef niet altijd een toegift. Ook als die er niet komt, kan een concert geslaagd zijn. De sfeer moet ernaar zijn. Als zo’n moment ontstaat, geef ik het puurste van mezelf. Ook de luisteraars zijn dan heel vrij. Je hoort hen zuchten. Het is alsof ze bij je op de knie komen zitten. Er is contact. Een heel intiem moment. Zo’n toegift is voor mij een wederzijds cadeau. Uitvoerder en publiek doen allebei zogezegd hun jasje uit. Zo zou je het het liefst het hele concert hebben, in ieder geval zo vroeg mogelijk. Dat de stroefheid en formaliteit wegsmelten. Laatst in Leiden kwam na afloop een man naar me toe. Of ik deze zin over wilde schrijven in zijn cd: ”Wegdromen bij witlokje”. Ik heb altijd een witte lok in mijn haar. Bij Prokofjev droomde deze man weg. Die muziek had hem geraakt. Hoever kan muziek reiken! Het is toch fantastisch dat ik zulke dingen mag bewerkstelligen!”
Levensloop Marietta Petkova
Marietta Petkova wordt in 1968 in Roese, een Bulgaarse stad aan de Donau, geboren. Vanaf haar zevende krijgt ze pianoles. Ze volgt het muzieklyceum en studeert vervolgens in Sofia, Wenen en Canada. Vanaf 1989 volgt ze lessen bij de Hongaarse pianopedagoog György Sebök. In 1990 vestigt ze zich in Amsterdam, waar ze haar studie bij Jan Wijn aan het Sweelinck Conservatorium vervolgt.
De pianiste wint een groot aantal prijzen tijdens concoursen in heel Europa. In Nederland is ze winnares van het Eduard Flipse Concours (1990) en krijgt ze onder andere de Yamaha Music Foundation Award (1993).
De Bulgaarse maakt cd’s, meest liveopnames, waarop ze werken van onder anderen Rachmaninov, Chopin, Steffan, Mozart, Liszt, Scriabin, Prokofjev en Schumann vertolkt.
Meer informatie: www.mariettapetkova.com