Meer ruimte, minder regels, meer begrip
„Je kunt een paard wel naar het water brengen, maar je kunt het niet laten drinken.” Aan het slot van het eerste debat over de toekomst van de intensieve veehouderij citeert landbouwminister Veerman z’n opa om te benadrukken dat er „in gemeenschappelijkheid” zal moeten worden gezocht naar oplossingen voor de veelgeplaagde bedrijfstak.
Veerman is een maatschappelijk debat begonnen en zal in december de Tweede Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten ervan. Want waar moet het heen met de intensieve veehouderij? Is er nog toekomst voor? Woensdagavond was in Deventer de eerste avond in een reeks van vier regionale debatten die deze maand worden gehouden. Tweehonderd mensen namen deel. Een gelimiteerd aantal, omdat anders debatteren onmogelijk is.
De minister zegt de meningen van veehouders, bedrijfskolom, maatschappelijke organisaties, consumenten en overheden hard nodig te hebben om zicht te krijgen op de grote dilemma’s die de intensieve veehouderij aankleven, alvorens die te lijf te kunnen gaan. Varkenspest, mkz, bse en vogelpest, het zijn majeure onderwerpen die boeren en overheid, maar ook burgers bezighouden.
Zelf schetst hij aan het begin van het debat de tegenstellingen. „Praat je met burgers, dan zeggen ze dat er te veel varkens en kippen zijn, dat ze stinken, dat ze het milieu vervuilen, dat ze in veel te kleine hokken worden gehouden en dat het een schande is.”
Varkens- en kippenboeren zeggen zelf echter dat ze op het terrein van milieu en dierenwelzijn veel vooruitgang hebben geboekt en vooroplopen in Europa en de wereld, maar dat ze van het geld dat ze daarin hebben gestopt geen cent terugzien in de prijs die ze voor hun product krijgen, dat ze gek worden van het gezeur en alle regels en dat overheid en samenleving hen weg willen hebben, aldus Veerman.
„En kijk je naar de consument, dan ben je geneigd de boeren gelijk te geven. Want al is half Nederland lid van Natuurmonumenten, Greenpeace en Dierenbescherming, in de supermarkt is het maar een enkeling die vlees koopt van milieu- en diervriendelijk gehouden beesten, omdat dat duurder is. Kijk je ten slotte naar de overheid, dan moet je erkennen dat die maar weinig heeft bijgedragen aan de oplossing van het probleem, hoeveel tijd en geld ze daar ook aan heeft besteed.”
In een verhouding van -ruwweg- tweevijfde boeren, ruim eenvijfde vleeskolom, krap eenvijfde maatschappelijke organisaties, krap eenvijfde overheden en een handvol consumentenvertegenwoordigers moet vervolgens worden gestemd en gedebatteerd over zeven stellingen. De eerste: ”De consument is de zwakste schakel in duurzame ontwikkeling”, krijgt ruim 68 procent bijval uit de zaal.
Organisaties als Milieudefensie, Stichting Wakker Dier en diverse Milieufederaties roeren zich geducht. Volgens directeur M. Bleijenberg van Wakker Dier mankeert het aan goede etikettering in de supermarkten, waar het meeste vlees wordt gekocht. „Mensen weten niet wat ze eten.” Een biologische kippenhouder uit Renswoude beklaagt zich over de prijs van zijn eieren in het winkelschap. „Als een ei mijn erf verlaat, krijg ik er 11 cent voor. Zie ik het terug in de winkel, dan kost het ruim 30 cent. Waarom moet de handel 20 cent verdienen aan zo’n ei? Dan laat de consument het vervolgens liggen.”
De zogenaamde retail is een factor van groot belang als het gaat over toekomst en houdbaarheid van de intensieve veehouderij, zo blijkt. De supermarkt die op de kleintjes zou letten krijgt er diverse keren van langs. „Albert Heijn verkoopt geen Nederlands rundvlees. Ons vlees gaat voor tweederde de grens over en wij importeren goedkoper vlees. Albert Heijn koopt over de hele wereld in.” En: „Wij leven in de EU, we produceren wat de markt vraagt. Als wij hier de intensieve veehouderij eruit jagen, moeten we ’t zelfde spul eten, maar dan uit het buitenland. Dan hebben we geen enkel zicht meer op dierenwelzijn of wat dan ook.”
Een onderwerp waarbij de emoties flink oplopen is de regelgeving in Nederland, waar veel boeren „gek van worden.” Iemand die jarenlang zijn brood verdiende in voorlichting over de regels pleit ervoor de „juridisering” ervan af te schaffen. „Nu sta je soms bij de Raad van State omdat er ergens een prikbord niet klopt.”
Hoe het komt dat Duitse en Deense boeren met veel minder regels toekunnen dan Nederlandse, wil iemand weten. „Duitsland en Denemarken zorgden al in de jaren zeventig voor betere voorschriften. Een Deense varkensboer heeft voldoende graanakkers om z’n eigen voer te produceren en om er de mest op kwijt te raken. In Nederland trok de milieubeweging al vroeg aan de bel, sommige ambtenaren zagen het ook, maar wij lieten het systeem compleet uit de hand lopen.”
Minister Veerman zegt „heel aandachtig te hebben geluisterd” naar alle opmerkingen en hartenkreten. „Met z’n allen willen we per se niet dat de intensieve veehouderij uit Nederland verdwijnt. U pleit voor meer ruimte voor de boer, de regels moeten simpeler. De overheid moet alleen controleren of u het goed doet, maar aan u het initiatief laten.”
Hij verwijst naar een recent rapport van Wageningen Universiteit waaruit blijkt „dat we het in de veehouderij kunnen winnen wanneer we ons focussen op de afzet van verse producten in de driehoek Londen-Parijs-Berlijn. Daarbuiten hebben we niks te zoeken. Lijkt dat geen goed uitgangspunt?”