Opmerking Witteman over theologie interessante mening, meer niet
Wat tv-presentator Paul Witteman in een column schrijft over de verhouding tussen theologie en wetenschap is een interessante mening, maar meer ook niet, reageert prof. dr. G. van den Brink.
Men kan natuurlijk in God geloven, zo stelde Paul Witteman vorige week in een column in de Varagids, maar zulk geloof blijft buiten de kaders van serieus onderzoek. Theologie is dan ook geen wetenschap, want er valt geen nieuws in te melden aangezien haar uitgangspunt (God bestaat) onbewijsbaar blijft. Sterker nog: sinds de ‘echte’ wetenschappen –natuurkunde, biologie, en volgens Witteman ook wiskunde– meer en meer duidelijk maken over het ontstaan van de aarde en de mens, moeten de theologen weer bij nul beginnen, omdat de pijlers onder hun inzichten worden weggeslagen.
Nu is Witteman zelf bij mijn weten noch theoloog noch wetenschapper. Wat hij dus over de verhouding tussen die twee zegt, zegt hij als leek. Het is een interessante mening, maar meer ook niet – niet direct een visie die in het openbaar bespreking of bestrijding verdient. Het probleem is echter dat in onze mediacratie tv-presentatoren goeddeels de rol hebben overgenomen die priesters vroeger hadden: ze krijgen een dermate groot gezag toegemeten, dat velen hen ook grif geloven wanneer ze stellige uitspraken doen over onderwerpen waar ze toch echt niet voor hebben doorgeleerd. Ze hoeven er bepaald geen wetenschappelijk onderzoek naar verricht te hebben om toch erg serieus genomen te worden in wat ze erover te berde brengen.
Dat Witteman uit de losse pols schrijft (en dat mag natuurlijk in een column), blijkt uit een aantal misvattingen die hij debiteert. Allereerst geldt de zogeheten ”conflictthese” –de stelling dat wetenschap en geloof systematisch met elkaar in conflict zijn, waarbij de wetenschap steeds meer terrein wint en het geloof steeds meer terrein verliest– in het vakgebied dat deze verhouding bestudeert als achterhaald. Dat vakgebied heet ”science & religion”, en is tegenwoordig een zeer serieuze academische discipline met eigen tijdschriften, opleidingen, congressen enzovoort.
Wie nagaat hoe bijvoorbeeld het christelijk geloof en de natuurwetenschappen zich daadwerkelijk tot elkaar verhouden hebben en verhouden, ontdekt dat dat vele malen complexer ligt: ja, er zijn conflicten, maar er zijn ook sterke voorbeelden van hoe geloofsinzichten wetenschappelijk onderzoek in de juiste richting dreven, er zijn situaties waarin beide volstrekt los van elkaar stonden, of zich juist harmonieus tot elkaar verhielden. Kenners van dit gebied, zoals John Hedley Brooke, spreken dan ook over de complexiteitsthese: het is allemaal veel ingewikkelder dan het simpele conflictdenken suggereert.
Ten tweede stelt Witteman dat theologie geen wetenschap is, en koppelt hij daaraan de mening dat ze buiten de kaders van serieus onderzoek blijft. Nu valt er over de vraag of theologie een wetenschap is inderdaad te twisten. Volgens de meeste definities van wetenschap is ze dat niet, net zomin als bestuurskunde, letterkunde, geschiedenis, filosofie of zelfs wiskunde. Al die disciplines houden zich immers niet bezig met empirisch onderzoek naar hoe de natuurlijke werkelijkheid in elkaar zit – zo te zien de enige methode die Witteman voor wetenschappelijk houdt. Maar vindt er daarom geen serieus onderzoek in plaats? Dat zal toch niemand willen beweren. En in sommige gevallen (zoals dat van de filosofie) is dat onderzoek ook wel degelijk gericht op de vraag hoe onze werkelijkheid eraan toe is.
Helemaal merkwaardig is, ten derde, Wittemans bewering dat er in de theologie geen nieuws te melden valt omdat het bestaan van God onbewijsbaar blijft.
Of dat laatste zo is, is sowieso al de vraag – onlangs betoogde een briljante promovendus in de wijsbegeerte (E. Rutten) het tegenovergestelde. Witteman zou wellicht zijn proefschrift eens kunnen lezen, of hem uitnodigen in zijn programma (Rutten haalde er eerder al The New York Times mee).
Maar gesteld al dat het bestaan van God onbewijsbaar blijft, dan maakt dat de vragen waar de theologie zich mee bezighoudt toch niet minder spannend? Over de wet van de zwaartekracht valt al eeuwen niets nieuws meer te melden, aangezien die als bewezen geldt. Academisch gezien is die niet interessant meer, want we zijn het erover eens dat ze klopt. Daarentegen zijn de kwesties waarover we het nog niet eens zijn terwijl we toch kunnen inzien dat ze van enorme betekenis zijn, zoals de vraag of God al dan niet bestaat, ongemeen spannend. Ze verdienen daarom ook academisch gezien alle aandacht.
Laat niemand bij voorbaat menen dat daar toch niets zinnigs over te zeggen valt omdat hier nu eenmaal het ”zoveel hoofden zoveel zinnen” geldt, want dat wijst vooral op intellectuele luiheid – niet bepaald een deugd die de wetenschap verder heeft gebracht.
Juist vorige week werd bekend dat de Vrije Universiteit een grote buitenlandse subsidie in de wacht heeft gesleept om wijsgerig en theologisch onderzoek te verrichten naar de vraag of wetenschap onze enige kennisbron is, of dat er daarnaast nog andere kennisbronnen zijn. Dat is buitengewoon zinnig besteed geld. Want de gedachte dat wetenschap alles zou kunnen verklaren –hoe ‘vrij’ menselijk handelen mogelijk is, wat goed en kwaad is, waar religieus besef uiteindelijk op teruggaat– blijft immers onbewijsbaar. Het is een geloof, ‘sciëntisme’ geheten (dat wil zeggen wetenschapsverheerlijking), en geen feit. Hier liggen dus de echte vragen. Het is wonderlijk dat Witteman –die toch vooral gespecialiseerd is in het stellen van goede vragen– dat niet lijkt te zien.
De auteur is bijzonder hoogleraar theologie van het gereformeerd protestantisme in Amsterdam.