Ursinus gebruikte geen Statenvertaling
Je moet er maar zin in hebben. Bladeren in de meer dan vuistdikke acta van de Synode van Dordrecht (1618-1619). Bijna een halve eeuw geleden zijn ze voor het laatst uitgegeven door uitgeverij Den Hertog. Al die verslagen van twistgesprekken met remonstranten en het overleg met de buitenlandse afgevaardigden... wie kan zich drogere kost voorstellen?
Toch kan het nuttig zijn om tijdens wat verloren uurtjes eens in deze gestolde samenvatting van die 153 synodezittingen te snuffelen. Wie dat doet, komt bijvoorbeeld onder de indruk van de zorgvuldigheid waarmee het belijdenisgeschrift van de vijf artikelen tegen de remonstranten is opgesteld. Adviezen van allerlei groepen van afgevaardigden zijn meegewogen, om daardoor zo nauwkeurig mogelijk het Woord van God na te spreken. En bijkomend gevolg was dat deze belijdenis breed draagvlak kreeg bij de gereformeerden in binnen- en buitenland.
Evenzo krijgt men bewondering voor het geduld waarmee de voorzitter, Johannes Bogerman, de remonstranten tegemoet trad. Tegenover hun tergend traineren, toonde hij hun de grootst mogelijke lankmoedigheid. Wie dat in rekening brengt, zal er begrip voor hebben dat hij op maandagmorgen 14 januari 1619 –op de 57e synodezitting– hun uiteindelijk de deur wees. Alleen zij die een vooringenomen oordeel over de synodevoorzitter hebben, zullen hem het felle „ite, ite” (ga, ga) aanrekenen als voorbeeld van ’s mans onverdraagzaamheid.
Dat de synode niet alleen maar overlegde over dogmatische kwesties blijkt ook uit de acta. Soms namen de synodeleden ook de tijd om naar een preek van een afgevaardigde of van een adviseur te luisteren. Dat gebeurde overigens niet op zondag, maar op doordeweekse dagen.
Zo hield de Engelse afgevaardigde Josephus Hallus (1584-1656) op donderdagmorgen 29 november een preek over Prediker 7:16: „Wees niet al te rechtvaardig, noch al te wijs.” De acta spreken van „een zeer geleerde en wel bearbeide vermaning”, die hij in het Latijn hield. Er was dus alle reden toe de voorganger aan te duiden als de „eerwaarde en voortreffelijke Josephus Hallus.”
Of het moderamen van de Dordtse synode dit later nog vond, valt te betwijfelen. Hallus, soms ook aangeduid als John Hales, moest halverwege januari 1619 vanwege zijn gezondheid terugkeren naar Engeland. Op 17 januari 1619 nam de vergadering „zeer beleefdelijk en zeer heerlijk” afscheid van hem. Hallus heeft zich echter later kritisch uitgelaten over de sfeer op de synode. Die kenmerkte zich volgens hem door „onwetenheid, hartstocht en haat.”
Ook de „eerwaarde en vermaarde” theoloog Abraham Scultetus (1566-1624) uit Heidelberg hield een predikatie. Op zaterdagmorgen 15 december 1618 bepaalde hij de afgevaardigden bij Psalm 122. Ruim twee weken later preekte de Leidse hoogleraar Johannes Polyander (1568-1646). Hij stond bekend als een uitgesproken contraremonstrant en was een van de revisoren van de vertaling het Oude Testament waartoe de Staten-Generaal opdracht gaven.
De acta melden dat hij preekte over Jesaja 52:7: „Hoe lieflijk zijn op deze bergen, de voeten desgenen, die blijde tijding brengt, vrede verkondigt, het goede blijdelijk boodschapt, verkondigende zaligheid, zeggende tot Zion: uw God heerst!” Dat wijkt af van de Statenvertaling. Daarin staat: „Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen die tot Sion zegt: Uw God is Koning.” Het is niet de enige keer dat Polyander in deze preek afweek van de tekst van de Statenvertaling.
Heel snel zullen velen de conclusie trekken: dat kon Polyander ook niet anders op de Dordtse synode. Daar werd pas besloten tot het maken van een getrouwe Bijbelvertaling. Er was dus nog geen Statenvertaling. Die verscheen pas in 1637. Logisch dat Polyander andere woorden gebruikte.
Toch blijkt keer op keer dat mensen zich dat maar weinig realiseren. Om andere voorbeelden te noemen: Willem Teellinck overleed in 1629 en heeft dus geen gebruik gemaakt van deze vertaling, en bij Johannes Bogerman, zelf betrokken bij de totstandkoming van de Statenvertaling, lag die ook niet op de kansel. Hij overleed enkele maanden voor het verschijnen.
Deze krant bracht op oudejaarsdag een tekst van Zacharias Ursinus, de opsteller van de Heidelbergse Catechismus, over stervenskunst. Onmiddellijk raakten sommige lezers gealarmeerd toen ze constateerden dat daarin niet de door ons altijd gebruikte Statenvertaling werd geciteerd. Sommigen meenden daarin het verlaten van het spoor der vaderen te zien.
Wie echter even nadenkt, beseft dat het volstrekt onmogelijk was dat Ursinus de Statenvertaling zou gebruiken. Hij schreef dit boekje in 1563, ruim zeventig jaar voor het verschijnen van de Statenvertaling in 1637. Bovendien was Ursinus een Duitser en zou hij dus nooit de Nederlandse Statenvertaling hebben gebruikt. Ursinus schreef zijn boekje in het Duits en gebruikte daarbij soms de Lutherbijbel, soms een eigen vertaling.
De Statenvertaling is mij veel waard. Maar iedere afwijking van die tekst is daarmee nog geen ketterij. We kennen ook andere, waardevolle vertalingen die afwijken van de Statenvertaling. Wie wel eens preken van Engelse en Schotse puriteinen leest, herkent de verschillen, zoals in Jesaja 65:1, waar het laatste deel in de Engelse vertaling niet luidt: „Ziet, hier ben Ik”, maar: „Ziet op Mij.” Zulke verschillen nopen ons tot nuchterheid. Het spoor der vaderen loopt verder terug dan naar 1637 en is ook breder.
De auteur is hoofdredacteur van deze krant. Reageren? goedbekeken@refdag.nl