Vrede en wijsheid bij Augustinus
Innerlijk leven, vreemdelingschap, wijsheid, de vrede van het hart. Het zijn waarden die de kerkvader Augustinus ons kan leren rond de jaarwisseling. Een aantal recente publicaties van en over de kerkvader wijst op het belang van een levensbeschouwing die bestand is tegen de hectiek van de tijd.
Wie de recente oogst van publicaties rond de kerkvader beziet, valt op hoe deze drukke kerkvader tijd vond voor het mediteren over de christelijke waarheid. Volgens Gerd van Riel (KU Leuven) vormt de zoektocht naar wijsheid Augustinus’ drijfveer tijdens zijn hele intellectuele leven – een rusteloze zoektocht, die uiteindelijk uitkomt bij de rust die te vinden is in God. Het is een wijsheid die eerder doorleefd is dan puur intellectueel beredeneerd. De wijsheid gericht op nederigheid en godsvrucht is ook niet te bereiken in eigen kracht, maar alleen dankzij genade te verwerven.
Het hart is daarbij een centraal gegeven in Augustinus’ persoonlijk bekerings- en levensverhaal, zo zetten Anthony Dupont (KU Leuven) en de Vlaamse kruisheer Pierre-Paul Walraet uiteen in een artikel in de bundel ”Augustinus over het gelukkige leven”. Het hart is het intieme centrum van de menselijke persoonlijkheid, de identiteit van ieder mens, de plaats van ontmoeting tussen God en mens. God, de Schepper, heeft in het hart van ieder mens een onweerstaanbaar verlangen naar Hem gelegd. Dat verlangen weerhoudt de mens ervan stabiliteit en een gelukkig leven in deze wereld te gaan zoeken. Doen we dat wel, dan blijft ons hart onrustig.
De schrijvers merken op dat het voortdurend nastreven van verstrooiing of het zich storten op het werk, „om niet meer te moeten denken over de zin van het leven”, kenmerkend is voor de samenleving. Maar al mag de mens wegdwalen van God en ontrouw zijn aan zijn eigen hart, toch blijft de Schepper volgens Augustinus op de mens wachten. Zoals de ”Belijdenissen” magistraal verwoorden: „Door Christus heeft u (God) ons gezocht, ons, die niet zochten naar u. U hebt ons echter wél gezocht, om ons op zoek te laten gaan naar u.”
In de bundel van de theoloog en filosoof Bert Blans (Wageningen Universiteit) blijkt hoe belangrijk het innerlijk is als bron van omgang met God. Voor Blans is het een middel om authentiek te zijn in een schijnwereld van Facebook en presentatie van de eigen profielen. Het innerlijk verkeert volgens hem in zwaar weer. Toch roept het verlies van het authentieke zelf weer een verlangen op naar diepte, stelt Rudi te Velde (universiteit Tilburg) aan de hand van het succes van bladen als Happinez. „Velen voelen een onvrede met de oppervlakkigheid van het moderne leven, waar je niet toekomt aan wie je werkelijk bent.” Augustinus is voor hem de onbetwiste denker van de innerlijkheid en de inkeer tot jezelf. De weg naar het innerlijk is tevens de weg naar God. Daar, in het innerlijk van de geest, zul je God vinden, houdt de kerkvader de lezer voor.
De augustijn Martijn Schrama laat zien hoe het zoeken naar God een verlangen is waarbij de mens God zoekt en omgekeerd. Kennen is voorwaarde voor beminnen, want niemand kan iets beminnen wat hem totaal onbekend is. Daarbij is de liefde de motor van het proces. Typisch augustiniaans en ook rooms-katholiek is de gedachte dat God voortdurend in de ziel aanwezig is, in het diepste innerlijk, alleen al door het feit dat Hij de schepping in stand houdt. Kennis van God kan slechts voortvloeien uit een verlichting waarbij God Zichzelf aan de ziel presenteert. Het initiatief ligt bij God.
Matthias Smalbrugge (Vrije Universiteit) toont aan dat de relatie tussen mens en God niet vanzelfsprekend is. We zien dat volgens hem vooral in de ”Belijdenissen”, waarin geschilderd wordt hoe de mens van God vervreemd is. Het gaat Augustinus in dit werk ten diepste niet om een ken- en zijnsleer, maar om de zondeleer. „In dit werk wordt het duidelijk dat de mens niet God zoekt, maar omgekeerd dat God de mens zoekt”, aldus Smalbrugge. De eenheid van de mens ligt daar waar de mens dat onderkent en beseft dat Gods genade het enige is wat telt in het leven.
Inquisitie
Heeft Augustinus de kiem gelegd voor de inquisitie? Zijn oproep aan de overheid om de donatisten, de kerkelijke scheurmakers van zijn tijd, met dwang weer in de kerk te krijgen, is een heikel thema in het werk van Augustinus. De donatisten verweten de rooms-katholieken een compromishouding ten aanzien van hen die in de tijd van de vervolging geheuld hadden met de overheid door christelijke boeken in te leveren. Paul van Geest (Vrije Universiteit) en Vincent Hunink (Radbouduniversiteit) becommentariëren in een inleiding een uitvoerige –en voor het eerst in het Nederlands vertaalde– brief van de kerkvader over deze kwestie. De doodstraf en het gebruik van geweld zijn bij hem niet aan de orde. Maar: echte liefde kan wel hard zijn. Augustinus kon zich beroepen op de antiketterse wetgeving zoals die in het Romeinse Rijk gestalte kreeg sinds de derde eeuw, toen het christendom volkomen vrijheid van godsdienst kreeg en zelfs staatsgodsdienst (380) werd.
De stelling van de inleiders is dat Augustinus aanvankelijk uitsluitend vreedzame middelen aanraadde om de donatistische invloed te beperken, maar gaandeweg staatsinterventies met dwang en geweld legitimeerde. Dat was echter conform de overtuiging die de kerkvader al eerder had ontwikkeld, namelijk dat elke wereldse leider de belangen van de kerk moest behartigen en dat christelijke keizers bij uitstek instrumenten van God waren om ketterse groeperingen tot de orde te roepen.
In zijn brief uit 417 beroept de kerkvader zich op verschillende oudtestamentische koningen die werk maakten van de plicht om de valse godsdienst uit te roeien. Hij maakt daarbij opmerkingen die inhoudelijk opvallende verwantschap vertonen met het befaamde artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De overheid moet de kerk beschermen, zodat deze het Evangelie kan verkondigen en mensen eeuwig heil ontvangen.
Bij Augustinus staat dwang altijd in het kader van vorming en onderwijs, stellen de inleiders. Zij spreken van Augustinus als mediator, rechter, docent en mystagoog (iemand die mensen inwijdt in het proces van omgang met God). De kerkvader verfoeit doodstraffen en ook lichamelijke straffen. Harde maatregelen evenwel zijn in het belang van degenen die gestraft worden om hen weer op het rechte spoor brengen, zoals vrees een opmaat is tot een hogere vorm van vrijheid. Wetten, dwang en geweld zijn gelegitimeerd voor zover ze zijn gericht op bevordering van eenheid en broederlijke liefde.
Gezagsdragers moeten volgens Augustinus beseffen waaróm ze dwangmaatregelen en straffen praktiseren. Het is als een vader die zelf pijn voelt als hij zijn kind een pedagogische tik geeft. Elders vergelijkt Augustinus deze dwang met een arts die de patiënt pijn doet ter wille van de genezing. Het zou zelfs wreed zijn om hem die behandeling te onthouden.
Augustinus motiveert zijn opvatting ook met de gedachte aan het laatste oordeel. De harde slagen in dit leven staan niet in verhouding tot het eeuwige vuur dat afvalligen treft. Daarom moet ook de wet gepredikt worden, niet om angst voor straf te bewerken, maar om ruimte te maken voor het ontvangen van genade en liefde bij God. Uiteindelijk gaat het erom dat de kerk zonder belemmering haar boodschap kan uitdragen.
Pelagianisme
Algemene inleidingen over het leven en werk van de kerkvader verschijnen met regelmaat. Uitgeverij Halewijn publiceerde een vertaling van de toegankelijke levensbeschrijving van Augustinus van de Britse theoloog Henry Chadwick. Daarbij heeft hij ook voortdurend aandacht voor het werk van de kerkvader; het zijn twee zaken die bij hem niet te scheiden zijn.
Opvallend is zijn kritische beschouwing over Augustinus’ late werk tegen de pelagianen, diens „extreme” gedachten over predestinatie en volharding. Chadwick vindt de visie van de kerkvader op de mens somber, evenals zijn visie op seksualiteit. De kerk veroordeelde het pelagianisme zonder volledige steun te geven aan het denken van Augustinus over predestinatie, aldus Chadwick. „De middenstroom van de traditionele westerse christenheid heeft deze kant van het augustinisme nooit echt goed verteerd. In het hart van het verzet ligt het bezwaar dat Augustinus nooit werkelijk recht heeft gedaan aan de vrijheid.”
Over de heikele problematiek van genade en vrijheid zal het laatste woord nog niet gesproken zijn. Wie deze publicaties leest, beseft hoe actueel Augustinus is als het gaat om het vinden van een innerlijk houvast in een hectische cultuur die gericht is op verstrooiing, zelfzucht en materialisme.
God is dicht bij de mens krachtens diens schepsel-zijn en heeft in de mens het verlangen naar Hem gelegd. De zonde is een dusdanige realiteit dat alleen genade de mens tot rust brengt. Maar ondertussen drijft God de mens uit naar Hem. Wie Hem gevonden heeft, zal blijvend als een pelgrim door het leven gaan. Want de rust is elders, daarvan is Augustinus overtuigd, en dat verwoordt hij ook in alle toonaarden. Alleen het ware vaderland, de hemelse heerlijkheid, kan het hart van de mens ten diepste vervullen.
Boekgegevens
”De ontdekking van het innerlijk. De actualiteit van Augustinus”, Bert Blans (red.); uitg. Valkhof Pers, Nijmegen, 2012; ISBN 978 90 5625373 8; 178 blz.; € 17,50;
”Augustinus over het gelukkige leven”, A. Goovaerts (red.); uitg. Augustijns Historisch Instituut, Leuven, 2012; 102 blz.; € 6,-;
”Met zachte hand. Augustinus over dwang in kerk en maatschappij [epistula 185]”, Paul van Geest, Vincent Hunink; uitg. Damon, Budel, 2012; ISBN 978 94 6036 064 0; 151 blz.; € 24,90;
”Augustinus van Hippo”, Henry Chadwick, met een voorwoord van Peter Brown; vertaald door Anthony Dupont en Wim Sleddens; uitg. Halewijn, Antwerpen, 2012; ISBN 978 90 8528 248 8; 197 blz.; € 19,50.