Discussie over godsdienstvrijheid binnen SGP niet nieuw
Nieuw is het geluid dat SGP-jongerenvoorzitter Jacques Rozendaal deze week liet horen niet. Vier jaar geleden hield zijn voorganger, Jan Kloosterman, al hetzelfde pleidooi. Wat deze jonge SGP’ers betreft omarmt hun partij ongeclausuleerd het grondrecht van de godsdienstvrijheid.
Overheden mogen niet te diep indringen in het leven van burgers, is hun uitgangspunt. Dat betekent dat zij ook niet mogen verhinderen dat mensen elkaar opzoeken om samen, op een vaste locatie, hun religie te belijden. Welke religie dat dan ook is.
Nieuw is evenmin dat een dergelijk pleidooi binnen de SGP verzet oproept. De partij onderscheidt zich immers vanouds door een theocratisch ideaal, waarbinnen volledige godsdienstvrijheid, volgens een deel van de leden, niet past. En die leden hebben het beginselprogramma aan hun kant.
Geen wonder dus dat een dinsdag door de Goudse kiesvereniging georganiseerd debat volgens de vertrouwde patronen verliep. Rozendaal droeg voor zijn insteek diverse argumenten aan, waaronder de stelling dat de SGP-fractie in de Tweede Kamer in de praktijk allang opereert vanuit het beginsel van godsdienstvrijheid. Zijn opponent, Cees Verdouw, ambtenaar bij de provincie Zuid-Holland, vertolkte het tegengeluid: de Bijbel kent geen godsdienstvrijheid. En waarom zouden overheid en onderdaan zich wel aan de laatste acht geboden van de decaloog moeten houden, en niet aan de eerste twee?
Toch is er, als het om deze discussie gaat, wel íéts nieuws onder de zon. In de eerste plaats is het opvallend hoe inhoudelijk en respectvol het debat dinsdagavond verliep. Het is niet gewaagd te veronderstellen dat eenzelfde debat dertig jaar geleden véél heftiger zou zijn verlopen. Als er de laatste jaren inderdaad sprake is van de vorming van een SGP 2.0, zoals sommigen stellen, dan is dít een van de kenmerken: verschillen van mening, zelfs over fundamentele zaken, zijn bespreekbaar geworden.
Er is nóg een nieuw aspect aan genoemd debat. Rozendaal komt, zo zegt hij, tijdens zijn vele bezoeken aan plaatselijke SGP-afdelingen weinig geharnaste tegenstanders van godsdienstvrijheid tegen. Zijn indruk is dat zijn partij op dit punt langzamerhand verandert. Vooral bij jongeren treft hij veel sympathie aan voor de wijze waarop hijzelf het thema benadert. Dat wettigt het vermoeden dat de SGP over een aantal jaren de omslag zal maken en het beginsel van godsdienstvrijheid van harte zal omarmen.
Toch is er op dit punt iets geks aan de hand. Want terwijl de SGP zich steeds meer beweegt richting een praktische en theoretische acceptatie van godsdienstvrijheid, raakt dit begrip in de moderne samenleving steeds meer uitgehold.
Het is de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur die daar in het laatste nummer van het Nederlands Juristenblad indringend op wijst. Hij ziet in de maatschappij, en met name onder juristen, een tendens om de vrijheid van godsdienst steeds beperkter te definiëren. Cliteur zou het zich goed voor kunnen stellen dat straks een drietal criteria bepalend wordt voor reikwijdte van godsdienstvrijheid: religie mag geen geweld uitlokken, mag anderen geen schade toebrengen, en mag geen vrijbrief zijn om mannen en vrouwen of homo’s en hetero’s ongelijk te behandelen. Concreet: bij een operatie zélf de verdoving weigeren op grond van jouw religie is prima. Maar je kínderen niet inenten tegen polio kan niet. En alleen mannen op de preekstoel toelaten, valt evenmin onder de nieuwe definitie van godsdienstvrijheid.
Als Cliteur hier niet slechts zijn eigen mening vertolkt maar peilt wat de tendens in de maatschappij is, ligt een merkwaardige conclusie voor de hand: juist nu de SGP steeds meer neigt naar de acceptatie van godsdienstvrijheid –voor een deel van de staatkundig gereformeerden ongetwijfeld ingegeven door het besef: als we onze eigen zuil en leefwijze willen beschermen, hebben we godsdienstvrijheid nódig–, wordt dit grondrecht door juristen vakkundig ontmanteld. Anders gezegd: de reddingsboei waar de SGP naar grijpt, loopt leeg voor zij hem echt vast heeft…
Overigens is daarmee niet gezegd dat het streven van Rozendaal zinloos is. Als de jongerenvoorzitter gelijk heeft met zijn stelling dat een Bijbels genormeerde politieke partij godsdienstvrijheid wel degelijk kan, mag en zelfs moet accepteren, is zijn missie hoe dan ook legitiem.