Ds. A. Beens, een preektijger die de wind tegen heeft gehad
BARNEVELD – Hij maakt soms de indruk van een ontheemd mens, iemand die niet goed weet waar hij precies thuishoort. Een man die per ongeluk een poosje rondloopt in Mesech. „Ik ben ingesteld op een zwervend leven, maar de pelgrims komen thuis.”
Ds. A. Beens is op tweede kerstdag veertig jaar predikant. Hij heeft er geen jubileumstemming bij. „Wij zijn zulke kleine mensen. Er ligt in al ons geworstel iets zeer beperkts. We rekken onze halzen wel, maar we zijn niet meer dan een pier die je op het strand uit het zand trekt. Het laat slechts een hoopje zand na. Terwijl we allemaal denken, wij dominees ook, dat we van wereldbetekenis zijn.”
Arend Beens werd op 11 november 1946 geboren in Genemuiden. Hij diende zeven hervormde gemeenten: Wekerom, Sommelsdijk, Huizen, Krimpen aan den IJssel, Lunteren, Urk en Katwijk aan Zee. In 2005 ging hij, op 58-jarige leeftijd, vervroegd met emeritaat. „Ik was op. Mijn leven lang heb ik een enorme vermoeidheid met me meegedragen. Ik was overal doorheen gezakt en hoefde geen stand meer op te houden. Sommigen noemen mij een preektijger, maar dan is dat wel een tijger die de wind altijd ontzettend tegen heeft gehad.”
In zijn hoekwoning in een Barneveldse nieuwbouwwijk zegt hij zacht: „Het heeft God behaagd om Zijn ploegschaar diep door mijn leven te trekken. Waarom dat zo was? Opdat ik geen vleugeltjes zou krijgen, vermoed ik. Toch is de Heere overstelpend goed geweest.”
Spreken met ds. Beens zonder dat de pijn van 2004 aan de orde komt, is niet mogelijk. „Opeens was ik zo veel oude vrienden kwijt.”
Dan zit hij opeens op het puntje van zijn stoel: „Deze week hebben we de band met een van die vrienden kunnen herstellen. Dat had wel acht jaar geduurd. Terwijl we ons in 2004 beiden beriepen op Gods leiding in het leven, gingen we elk een andere weg. Het was een bevrijdende ervaring toen we deze week ontdekten dat we toch een onderdeeltje bleven van Gods grote wereldkerk. Door het erkennen van elkaars verdriet konden we het samen weer draaglijk maken.”
In zijn jonge jaren was Arend Beens in Genemuiden geboeid door ds. G. H. van Kooten. „Ik was nog maar een kind toen hij de roeping tot het ambt in mij losmaakte. Ds. Van Kooten wist mij te winnen voor de dienst van God, voor de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk. Daarmee is meteen mijn hele roeping verteld.”
Grote verhalen heeft ds. Beens daar niet over te vertellen. „Ik ben wel altijd met veel vreugde in het huis des Heeren gegaan. Als op zondagmorgen de hervormde kerk volstroomde, keek ik als jongen mijn ogen uit. En dan het zingen. Och, wat vond ik dat mooi. Avondmaalsdiensten maakten een onuitwisbare indruk op mij. Vanuit mijn kerkbank kon ik de tastbare ontroering op de gezichten van de avondmaalsgangers zien. Ik ben het nog niet vergeten.”
Heimwee? „Bij tijden, ja heel erg. In Genemuiden woonden wij in een buurt waar je veel van Gods kinderen kon vinden. Dat was niet de bezittende klasse. Het waren de tobbers. Mensen die zondags met veel och en ach naar de kerk liepen. Ze hunkerden naar het heil, naar zekerheid, en ik ben dankbaar dat ik die mensen heb leren kennen.”
Van 2009 tot afgelopen zomer schreef ds. Beens columns voor deze krant. Hij mist het nog steeds. „Wat mij voor ogen stond, was kerkoverstijgend enige prikkeling en zelfspot over te brengen. En soms mocht ik ook graag een vaatje heimwee aanslaan. Columns schrijven is een erg riskante bezigheid, zo is mij gebleken. Het is alsof je met een grote Boeing op een te korte airstrip moet landen.”
Vele jaren was ds. Beens voorzitter van de hulporganisatie Woord en Daad, later van de Stichting Schuilplaats. „Ik heb nu eenmaal een zwak voor mensen die in onze ogen niet helemaal aan de maat zijn. Vaak moet ik denken aan die jongen in Haïti die, te midden van een poel aan ellende, onder een lantaarnpaal heel aandachtig in de Bijbel zat te lezen. In de derde wereld heb ik kinderen van God ontmoet waar je het helemaal niet zou verwachten. Zij voldeden misschien niet aan onze dogmatiek, maar op zulke momenten ben ik toch zo blij dat mijn maatlat er niet aan te pas komt.”
Bezoeken aan de derde wereld waren leerzaam. „Als ik nu in de gereformeerde gezindte om me heen kijk, word ik zo verdrietig. Al die luxe bij ons. Dan denk ik: Is dát nu de bedoeling? Het past toch niet bij de belijdenis dat we een vreemdeling hier beneên moeten zijn. Zou het niet zo zijn dat we in dat uiterlijk vertoon een stuk compensatie zoeken voor onze godsdienstige armoede? Het lijkt alsof we massaal zeggen: „We zijn wel onbekeerd, maar we doen het toch wel netjes.””