Commentaar: Cliteur geeft kerken schot voor de boeg
Het is verantwoord om te veronderstellen dat de vrijheid van godsdienst in de toekomst sterk van aard zal veranderen. Dat zegt de Leidse rechtsgeleerde Cliteur in het Nederlands Juristenblad. „Allerlei zaken die vroeger onproblematisch als ”religieus” werden gezien, zullen de komende tijd ter discussie worden gesteld.”
Op zich is deze opmerking van Cliteur nu ook weer niet zo schokkend. Niet alleen opinieleiders, maar ook christenen waren daar allang van overtuigd. Maar, en dat moet hen wel waakzaam maken, de Leidse jurist geeft wel een waarschuwing. „Zaken die door sommige religieuze ambtsdragers als ondubbelzinnig ”religieus” zullen worden gepresenteerd, zullen juristen niet langer per definitie als zodanig erkennen.” Dat belooft wat.
Met een slim betoog probeert Cliteur duidelijk te maken dat de visie op godsdienstvrijheid in de loop van de tijd is gewijzigd. Welke christen verdedigt nu nog heksenprocessen of kruistochten? Niemand toch? Waarom zouden dan in de toekomst niet andere zaken ter discussie mogen staan?
Cliteur noemt onder andere het ritueel slachten, de besnijdenis en de vrouw in het kerkelijk ambt als voorbeelden waarover de rechter zich wellicht moet gaan buigen. Zijn argument is dat het moreel oordeel verandert en dat rechters daarom ook anders zullen staan tegenover hetgeen wel of niet tot de godsdienstvrijheid behoort.
Dat er juridische grenzen zijn aan de vrijheid van godsdienst is duidelijk. Maar de rechter heeft tot nu toe in het algemeen een beroep op godsdienstvrijheid gehonoreerd en zich beperkt bemoeid met binnenkerkelijke aangelegenheden. Dat zou volgens Cliteur veranderen. Straks kan de rechter a priori bepalen of een beroep op de godsdienstvrijheid mogelijk is. Hij kan stellen dat een verbod op de vrouw in het ambt bij voorbaat al niet verdedigd kan worden met een beroep op de vrijheid van godsdienst.
Het is opvallend omdat Cliteur en zijn medestanders te pas en te onpas roepen dat er in Nederland een strikte scheiding van kerk en staat moet zijn. Zodra een politicus zich beroept op de Bijbel of als er sprake is van enige schijn van bevoorrechting van kerken wordt dit argument van stal gehaald. Nu lijkt Cliteur toch achter de kerkdeur te willen kijken.
Tot nu toe konden kerken bijvoorbeeld bepalen of ze vrouwen in het ambt wilden toetoelaten. Reformatorische kerken die dat op grond van de Bijbel afwijzen, hebben daarvoor nu nog alle ruimte. Maar als Cliteur nu stelt dat gekeken zou kunnen worden naar de uitsluiting van de vrouw in het ambt is dat een veeg teken.
Hetzelfde geldt voor hetgeen hij in een voetnoot met betrekking tot de kinderbesnijdenis opmerkt. Hij wil niet alleen de besnijdenis aanpakken omdat die de aantasting is van de integriteit van het lichaam, maar hij stelt ook voor ouders het recht te ontnemen „om op symbolische wijze hun kinderen op niet te herstellen wijze in te lijven bij hun godsdienst.” Wat is niet te herstellen? Het doopwater is nooit meer af te wassen. In Engeland zijn er al mensen die zich laten ontdopen.
Cliteur presenteert zijn essay als een vingeroefening. Toch is het dat niet alleen. Het is ook een schot voor de boeg. Christenen zijn gewaarschuwd.