Laat Nederland overwegen uit de euro te stappen
Nederland zou kunnen overwegen zelf uit de euro te stappen, stelt dr. ir. Henk J. de Vries.
In een bijdrage in Economisch Statistische Berichten (augustus 2012, nr. 4642, blz. 520) heb ik betoogd dat een eenheidsmunt een eenheidsstaat vereist – als we dat niet willen zullen we terug moeten naar nationale munten. Er is geen tussenweg. Ik ben geen econoom, maar ben gespecialiseerd in normalisatie. De euro is het resultaat van een normalisatieproces: de euro is op te vatten als een ‘norm’ en de weg ernaartoe als een normalisatieproces. In de jaren rond de invoering van de euro moesten studenten aan de Erasmus Universiteit de volgende tentamenvraag beantwoorden: “Voldoet de euro aan de eisen voor een goede norm? Licht je antwoord toe”. Het juiste antwoord was nee, omdat aan twee van de eisen niet werd voldaan. De eerste was de eis van voldoende draagvlak onder de belanghebbenden. Daar schortte het aan ten tijde van de invoering. Toen het aanvankelijk goed leek te gaan met de euro nam de steun alsnog toe, nu brokkelt deze weer af.
De toenmalige hoogleraar Standaardisatie en Normalisatie Prof. dr. ir. C.A.J. Simons voorzag al dat het niet goed zou gaan met de euro en hij voorspelde bovendien dat de problemen in Griekenland zouden beginnen en dat dan de andere Zuid-Europese landen zouden volgen. Deze problemen hangen samen met een tweede eis aan een goede norm: die moet niet in tegenspraak zijn met andere al bestaande normen. De normalisatie-invalshoek dwingt ertoe om de euro in zijn context te bekijken, als een module in een groter systeem, en dan te bezien in hoeverre de andere elementen van dat systeem, die per land verschillend zijn, worden meegetrokken in de normalisatie-actie of daarvan onafhankelijk zijn. De waarde van een munt weerspiegelt de sterkte van de economie: weet een land niet concurrerend te produceren, dan is de export lager dan de import. Daling van de munt maakt de export goedkoper en import duurder, wat lokale producenten stimuleert om weer voor de thuismarkt te gaan produceren en vervolgens ook te gaan exporteren. De Zuid-Europese landen missen vooralsnog de concurrentiekracht om import en export in balans te houden en daling van de waarde van de munt kan niet meer voor nieuw evenwicht zorgen omdat de waarde van de euro mede wordt bepaald in noordelijke landen met sterkere economieën. Het rapport van Graafland onderkent dit, maar heeft weinig oog voor de structurele ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Finland scoort bijvoorbeeld in de economische kentallen niet onverdeeld gunstig, maar dat hangt waarschijnlijk samen met de problemen van Nokia. Het Finse onderwijs en de innovatiekracht zijn superieur, dus in dat land mogen de komende jaren goede resultaten worden verwacht. In Griekenland is het beeld andersom. Een traditionele exportsector zoals de productie van citrusvruchten is grotendeels weggeconcurreerd door Turkije en dat zal voorlopig niet veranderen. Dat betekent dat wanneer we doorgaan met de euro, de noordelijke landen de zuidelijke structureel moeten blijven steunen, decennia lang. Binnen een land is dat normaal, sterke “regio’s” steunen de zwakke. Dat vereist dan wel centrale afstemming. Als dat alleen centrale monetaire politiek is, kwijtschelding van schulden en kapitaalinjecties, dan blijft het dweilen met de kraan open – de zuidelijke economieën behoeven structurele versterking, zodat er meer echte waardetoevoeging plaatsvindt. Dat vereist ook sociaal-economische politiek en innovatiepolitiek die weliswaar niet per land uniform hoeven te zijn maar wel aan Europese prestatie-eisen moeten voldoen. De sterkte van de landseconomie hangt op de langere termijn ook samen met de kwaliteit van het onderwijs – dus ook die moet Europees worden bewaakt. Ook begrotingsdiscipline is belangrijk en zo heeft de eenheidmunt uiteindelijk te maken met alle beleidsterreinen van de nationale politiek – niet met de inhoud van alles, maar wel met de uiteindelijke staat van inkomsten en uitgaven van de overheid.
De bewaking van de stabiliteit van de euro vereist dus dat op alle politieke beleidsterreinen die financiële consequenties hebben voor de nationale overheid de EU op zijn minst meekijkt en op een aantal van deze terreinen actief ingrijpt als een land niet aan de Europees vastgestelde prestatie-eisen voldoet. Daarmee is een politieke unie nodig. De relaties van de euro met zijn systeemtechnische omgeving maken dus dat de eenheidsmunt alleen kan gedijen in een eenheidsstaat. De soevereiniteit van de “landen” wordt dan gereduceerd tot een niveau vergelijkbaar met dat van de States binnen de Verenigde Staten, of de Bundesländer binnen Duitsland. De States respectievelijk de Bundesländer hebben dezelfde taal en hebben veel gemeenschappelijk in geschiedenis en cultuur. In Europa is dat veel minder het geval en de Europese lidstaten zullen zich niet zomaar aan de centraal vastgestelde regels houden. Dan is een Europese “sterke hand” nodig, inclusief uiteindelijk ook Europese politie. Dat laatste is alleen te vermijden als een andere ultieme sanctie overblijft: het “land” verwijderen uit de Europese Unie. Dit alles draagt niet bij aan het voldoen aan het eerste criterium voor een goede norm: draagvlak onder belanghebbenden. De spanningen die ontstaan tussen de Europese landen brengen datgene in het gevaar waar het Europese avontuur om begonnen was: vrede tussen landen die elkaar voorheen bestreden.
Zo komen we uit op het alternatief: stoppen met de euro en terug naar de nationale munten. Graafland laat zien dat de euro tot nu toe per saldo niet of nauwelijks voordelen heeft gebracht – landen buiten de eurozone presteren niet slechter. Ook in de toekomst zijn geen grote voordelen te verwachten terwijl er wel het risico is op zeer grote problemen. Waren we er maar nooit aan begonnen. Maar dat is wel gebeurd en de vraag is of er nog een weg terug is. Die optie komt in het rapport wel aan de orde, maar wordt vreemd genoeg niet goed uitgewerkt. Te gemakkelijk wordt deze optie als niet realistisch terzijde geschoven. Wel krijgen drie andere opties aandacht: Griekenland eruit, meer Zuid-Europese landen eruit, of een splitsing tussen twee muntzones: neuro in het noorden en zeuro in het zuiden. Graafland zet voor- en nadelen op een rijtje. Wie dit goed op zich in laat werken ziet dat al deze opties zo grote risico’s met zich meebrengen dat ze daarmee onrealistisch zijn. Het is dan ook vreemd dat de Christenunie heeft gemeend juist de exit van Griekenland als de beste optie te moeten zien. Dergelijk vertrek brengt heeft overzienbare kosten voor de EU en is na een pijnlijke overgang gunstig voor Griekenland, maar de kans is levensgroot dat de “Grexit” overslaat op andere zuidelijke landen en dan kan de EU niet meer genoeg bijspringen. Ook een splitsing tussen neuro en een zeuro biedt geen soelaas – dat is slechts uitstel van executie: ook de landen binnen die zones zullen vroeg of laat met elkaar uit de pas lopen, en dan is dus een noordelijke respectievelijk een zuidelijke eenheidsstaat nodig. Graafland noemt dat niet, al onderkent hij wel problemen voor de zeuro-landen. Hij gaat bij deze optie bovendien onvoldoende in op toekomstige problemen voor de neuro-zone. Dat komt doordat een langetermijnperspectief ontbreekt in zijn studie. Dat is vreemd, hij wel aandacht besteedt aan eerdere muntunies zoals die in het voormalige Oostenrijk-Hongarije en in de Sovjet-unie. Die waren mogelijk dankzij een centraal geleide economie. Willen we dat?
Terugkeer naar nationale munten hoeft niet te betekenen dat we daarmee ook afscheid nemen van Europese samenwerking en zelfs van Europese integratie. Ook zonder eenheidsmunt kunnen Europese landen nog steeds nauw samenwerken en normalisatie is een belangrijk instrument hiervoor. Gezamenlijke technische normen hebben enorm geholpen om één Europese markt zonder handelsbelemmeringen te krijgen: hetzelfde product voldoet aan de eisen in alle lidstaten en hoeft niet meer te worden aangepast omdat verschillende landen verschillende normen hanteren. Het hebben van verschillende valuta hindert de handel behoorlijk en in dat opzicht is herinvoeren van nationale munten een grote stap terug. Maar deze belemmering voor de handel valt te verzachten door betere technische systemen, zoals uniforme betaalkaarten. Dan blijven alleen de schommelingen in valutawaarden over als handelsbelemmering. Dat probleem kan worden verkleind door munten aan elkaar te koppelen, totdat een veranderde economische situatie loskoppeling of herwaardering nodig maakt. Tot op zekere hoogte is moeilijker geldverkeer zelfs als een voordeel te zien: het gemak waarmee geld over de wereld kan flitsen naar de plek waar dit het meeste rendement oplevert, zonder een directe relatie met echte productie, is mede oorzaak van de crisis. Dus een rem daarop kan geen kwaad, terwijl in- en uitvoer van goederen en diensten slechts in beperkte mate worden gehinderd.
Is er nog een weg terug naar nationale munten? In de eerste plaats is er dan weer een technische conversie nodig: aanpassing van computersystemen, geldautomaten, kassa’s en dergelijke. Die aanpassing is vergelijkbaar met die bij de invoering van de euro. Dit probleem is dus oplosbaar en kost volgens Graafland ongeveer 1 % van het BNP. Probleem is veeleer, en ook dat noemt hij, dat terugkeer van een, meer of alle landen naar nationale munten de financiële markten in beroering brengt en bijvoorbeeld een bank-run kan veroorzaken. Die risico’s zijn dus erg groot en dat roept de vraag op of terugkeer nog wel mogelijk is of dat we aan de euro vast zitten en daarbij de “Verenigde Staten van Europa” op de koop toe moeten nemen.
Ik denk dat er toch nog een uitweg is. Graafland laat uittreding aan de zwakke kant van de eurozone beginnen, maar waarom niet aan de sterke kant? Finland zou het eerste land kunnen zijn, omdat het relatief weinig buitenlandse handel heeft. En daarna dan bijvoorbeeld Nederland. Voor ons land is dit een kostbare transitie, en de nieuwe munt krijgt waarschijnlijk een hogere waarde, wat de export hindert. Juist in een land dat zo van internationale handel afhankelijk is, is dat moeilijk. Voordeel is dat hierdoor de waarde van de euro daalt en dat verzacht de problemen voor het zuiden: de waarde van de schulden daalt en de lagere koers verbetert de exportkansen. Zo kan er een geleidelijk pad van afschaffing van de euro komen, afdalend van noord naar zuid. Dit zou wel eens de enige nog begaanbare weg kunnen zijn.
De auteur is universitair hoofddocent standaardisatie en normalisatie aan de Erasmus Universiteit.