Kerk & religie

David Dickson, Schotse theoloog in een turbulente tijd

Van weinig voorgangers kan worden gezegd dat ze zo veel zichtbare vrucht op hun werk hebben geoogst als van de Schotse theoloog David Dickson (ca. 1583-1662). Hij kon ervan getuigen dat op veel plaatsen waar hij preekte harten werden geraakt. Deze veelzijdige predikant overleed 350 jaar geleden in Edinburgh.

L. J. van Valen

11 December 2012 20:38Gewijzigd op 15 November 2020 00:45
Omstreeks 1640 werd Dickson de eerste hoogleraar in de theologie aan de universiteit van Glasgow. Foto Wikimedia
Omstreeks 1640 werd Dickson de eerste hoogleraar in de theologie aan de universiteit van Glasgow. Foto Wikimedia

In Dicksons eerste en enige gemeente, Irvine, een dorp in het zuiden van Schotland, had in 1625 een opwekking plaats. Behalve over pastorale en predikgaven beschikte Dickson over leidinggevende kwaliteiten. Deze kwamen vooral naar voren toen de Schotse Kerk in het behouden van haar vrijheid positie moest kiezen tegen de overheid.

Ook als theoloog maakte Dickson naam, al was hij er beducht voor om van successen te getuigen. Hij was met ootmoed bekleed. Toen het volk op een keer samenstroomde om hem te horen, wist hij geen andere woorden uit te brengen dan: „De Heere zal Zijn eer aan geen ander geven.” Hij besefte dat een deel van zijn gehoor het alleen op zijn gaven had gemunt.

Koopman

Davids vader was een vermogende koopman in Glasgow. Hij en zijn vrouw beloofden de Heere om hun zoon David voor het ambt af te zonderen. Maar jaren later leek het alsof zij deze gelofte vergeten waren, want Davids vader wilde hem het koopmansvak leren. Dit werd een fiasco. David maakte grote verliezen met zijn transacties. Kort daarna werd hij ernstig ziek. Toen herinnerden zijn ouders zich wat zij de Heere hadden beloofd. Zij schroomden nu niet langer om hem theologie te laten studeren.

Na enkele jaren behaalde David de mastergraad en werd hij vanwege zijn grote gaven benoemd tot ”regent” over een aantal studenten. Dit docentschap kon wel vier jaar of meer duren en diende om kandidaten des te meer toe te rusten voor de heilige dienst in de kerk.

Een jaar na zijn huwelijk met Margaret Robertson werd Dickson in 1618 benoemd tot predikant van de parochiekerk van Irvine in Ayrshire. In dat jaar werden de kerk door de koning enkele liturgische vernieuwingen opgedrongen, de ”Vijf Artikelen van Perth”, zoals het knielen bij het avondmaal en het houden van de christelijke feestdagen. Dickson verzette zich hiertegen, wat hem in conflict bracht met de bisschop van Glasgow. Bisschoppen werden door hem en vele andere predikanten beschouwd als bedreiging van de kerkelijke vrijheid. Zij waren meestal vazallen van de koning, die hen gebruikte om zijn macht over de kerk te vergroten.

Dickson moest in 1622 voor de de kerkelijke rechtbank in de Schotse hoofdstad verschijnen. Deze rechtbank besloot om hem te verbannen naar een afgelegen dorp in Aberdeenshire. Evenals in Irvine preekte hij hier met veel zegen.

Doorbraak

Na zijn terugkeer in Irvine hield de druk van hogerhand niet op. Deze moeilijke tijd bracht echter ook zegen. Dickson was verwonderd over een grote doorbraak in het geestelijk leven in zijn dorp en in andere plaatsen in de omgeving, zoals Stewarton. De Schotse predikant Robert Fleming (1630-1694) spreekt in zijn ”Fulfilling of the Scripture” van een ware opwekking, waarbij velen op krachtdadige wijze tot de ruimte in Christus kwamen.

De ”revival” brak tijdens een avondmaalstijd in 1625 door. Toen deze ongewone gebeurtenis bekend werd, kwamen velen van Gods kinderen uit de omliggende plaatsen naar Irvine. Onder hen waren er die hier gingen wonen omdat zij zo gevoed konden worden door de preken van Dickson. In de maanden die volgden hielden de bekeringen aan. Fleming, die later in het nabijgelegen Cambuslang predikant was, merkt hierover op: „Het kan worden gezegd, wat verschillende predikanten en christenen die nog in leven zijn getuigen, dat een behoorlijke tijd achtereen er weinig sabbatten (zondagen) voorbijgingen zonder duidelijke blijken van bekering en van enige overtuigende bewijzen van de kracht van God Die Zijn Woord vergezelde.”

Op zondagavond kwamen velen die door de pijl van overtuiging van zonden waren getroffen naar de pastorie van Dickson om over hun geestelijke toestand te spreken. De aanwezigheid van Gods Geest was hier, evenals tijdens de diensten in de kerk, merkbaar en voelbaar.

Pastorale gaven

Vooral tijdens de opwekking in Irvine kwamen de pastorale gaven van Dickson naar voren. Hij leerde zijn schapen goed kennen en wist hoe hij met zielenvragen om moest gaan. De puriteinse prediking was erop gericht om het geweten open te scheuren door de wet en te genezen door het Evangelie. De puriteinse casuïstiek, zoals deze vooral bij William Perkins (1558-1602), de ”vader” van het Engelse puritanisme, naar voren komt, was hem niet vreemd. Ook in Dicksons schriftelijke nalatenschap vinden we deze aandacht voor ”consciëntiegevallen”, de zorg voor een goed geweten, zoals in zijn ”Therapeutica Sacra”.

Dit boek verscheen eerst in het Latijn en na Dicksons dood kwam in 1664 een Engelse editie van de pers. De ondertitel luidt: ”De methode van de genezing van de kwalen van de consciëntie met betrekking tot de wedergeboorte”. Opvallend is de aandacht die hij hierin geeft aan de verbondsleer. Evenals zijn collega Samuel Rutherford (ca. 1600-1661) spreekt Dickson van drie verbonden, terwijl de meeste Schotse theologen een tweeverbondenleer aanhingen.

Veelzijdig

Dickson was een veelzijdige theoloog die verschillende werken op zijn naam heeft staan. Bekend is zijn commentaar op het evangelie van Mattheüs, dat door de Nederlandse predikant Jacobus Koelman (1632-1695) in het Nederlands werd vertaald. Ook schreef hij een verklaring van de Psalmen.

Onder de weinige boeken die tijdens zijn leven verschenen is zijn ”Treatise on the Promises”, een verhandeling over de beloften. Het verscheen in 1630 in Dublin. Waarschijnlijk hebben verbannen vrienden van Dickson die naar Ierland gevlucht waren, zoals Robert Blair en John Livingstone, voor de uitgave gezorgd. Een klein geschrift dat vele malen gedrukt werd, heeft als titel ”Sum of Saving Knowledge”, de samenvatting van de zaligmakende kennis. Hij schreef dit samen met James Durham (1622-1658), predikant in de kathedrale kerk in Glasgow, waarin Dickson ook vaak voorging. Het is een pastorale handreiking, vooral bestemd voor hen die het heil in Christus zoeken. Later kreeg het een plaats in verschillende edities van de Westminsterse Confessie en Catechismussen.

Bevrijding

Het jaar 1638 was voor Schotland en ook voor Dickson het jaar van de bevrijding van het juk van de bisschoppen en van de nieuwe liturgie. Hij werd meermalen gekozen tot voorzitter van de ”general assembly” (generale synode) van de kerk die sturing moest geven aan het proces van de Tweede Reformatie. Deze reformatie betrof niet zozeer de bevordering van de vroomheid als wel de vernieuwing van politieke en kerkelijke structuren. Het Covenant (verbond waarbij kerk en staat uitspraken elkaar te steunen) speelde daarbij een grote rol.

Omstreeks 1640 werd Dickson de eerste hoogleraar in de theologie aan de universiteit van Glasgow; tien jaar later bekleedde hij dezelfde functie aan de universiteit van Edinburgh.

Verwijdering

Na een tijd van grote saamhorigheid ontstond er bij broeders van hetzelfde huis verwijdering over de praktische toepassing van het Covenant in het politieke en kerkelijke leven. Dickson c.s. stond tegenover Rutherford, James Guthrie en andere zo genoemde ”protesters”. Deze moeilijke jaren werden gevolgd door een tijd van vervolging die in de geschiedenis van de Schotse Kerk zijn weerga niet kent.

Koning Charles II keerde in 1660 na een tijd van ballingschap terug. Aanvankelijk beloofde hij de rechten van de Schotse Kerk te zullen beschermen, maar kort daarna voerde hij het bisschoppensysteem weer in en plaatste hij de Schotse Kerk onder zijn gezag. Hij deinsde er niet voor terug om godvrezende predikanten en leken ter dood te brengen. De tijd van vervolging, zou tot 1688 duren.

David Dickson, die leed onder de broedertwisten en teleurgesteld was in de koning, bleef gespaard voor vervolging. Wel werd hij in oktober 1662 van zijn professoraat ontheven en ook mocht hij niet langer preken omdat hij weigerde de eed op de vorst af te leggen. Enkele maanden daarna werd hij ernstig ziek en overleed hij in Edinburgh voordat het jaar om was.

Zijn oude vriend John Livingstone, die tot verbanning veroordeeld was en op het punt stond om naar Nederland te vertrekken, bezocht Dickson toen deze op sterven lag. Livingstone tekende de woorden op die hij uit Dicksons mond hoorde: „Ik heb al mijn goede daden en al mijn verkeerde daden genomen en deze alle op één hoop voor de Heere neergeworpen. Ik ben hiervan weggevlucht en heb de toevlucht genomen tot de Heere Jezus Christus en in Hem heb ik een liefelijke vrede.” Deze veelzeggende uitspraak tekent het leven van David Dickson, die niet anders wenste te weten en te verkondigen dan Jezus Christus en Die gekruist.


De plicht om te geloven

„Ieder mens die het evangelie hoort, moet een gewetenszaak maken van de plicht tot een levend geloof in Christus. De zwakke gelovige moet niet denken dat het een aanmatiging is om te doen wat bevolen is. De mens die geneigd is tot wanhoop, moet moed vatten en eraan denken om dit liefelijke en tot behoud strekkende gebod te gehoorzamen. De sterke gelovige moet nog meer staan naar het gevoel Jezus Christus nodig te hebben en steeds meer toe nemen in de gehoorzaamheid aan dit gebod. Ja, de meest onboetvaardige, goddeloze en verdorven mens moet zichzelf niet uitsluiten, of zich door anderen laten uitsluiten, om ordelijk te streven naar deze plicht, hoe wanhopig ook zijn toestand schijnt te zijn. Want Hij, Die alle mensen gebiedt om in Christus te geloven, gebiedt daarbij alle mensen tevens te geloven dat ze buiten Christus verdoemd en verloren zijn. Hij gebiedt daarbij tevens alle mensen hun zonden en hun behoefte aan Christus te erkennen, en in feite gebiedt Hij alle mensen zich te bekeren, opdat ze in Hem mogen geloven. En eenieder die weigert zich van zijn vroegere zonden te bekeren, is schuldig aan ongehoorzaamheid aan dit gebod, dat gegeven wordt aan allen die het horen, maar in het bijzonder aan hen die binnen de zichtbare kerk zijn. Want „dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus”, zegt hij.

(Uit: ”De Kennis der zaligheid”, David Dickson en James Durham. Nederlandse vertaling van ”The Sum of Saving Knowledge”, uitgegeven in digitale vorm door Stichting De Ginonbron te Middelburg, 2005.)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer