De hoop van elk begin
Ze maken deel uit van een omwenteling van formaat, de hoofdpersonen uit Joke van Leeuwens jongste roman ”Feest van het begin”. Een omwenteling die voor vrijheid moet zorgen, maar waarvan ze uiteindelijk stuk voor stuk slaaf zijn.
Joke van Leeuwen laat haar nieuwe roman beginnen –een prachtige, filmische aanvang– op een regenachtige oktoberdag ergens in een stad een paar eeuwen terug. Er is geen eten en volksvrouwen verlaten brooddorstig hun huizen om de koning te halen, uit zijn paleis 20 kilometer verderop. Nergens noemt Van Leeuwen letterlijk dat we hier zijn beland in het Parijs van de Franse Revolutie en dat de mars van hierboven geboekstaafd is als de Mars van de Parijse Vrouwen, maar uit subtiele verwijzingen proeft de lezer dat ogenblikkelijk.
Na deze algemene proloog zwenkt de camera naar het individu, en zoomt in op het leven van Catho, een vondelinge die opgroeit in een hospice, waar nonnen haar „te kleden en te bidden” geven en die op haar handen kan staan. Op de instrumentmaker Tobias S., die van Duitse afkomst is, een absoluut gehoor heeft en pianofortes verkoopt. Op de megalomaan naar erkenning zoekende schilder Gustaphe. Op Berthe, die van goede komaf is en van haar vader voor straf non moet worden. Op Charles-Henri, de uitvoerder van gerechtelijke vonnissen –zeg maar beul– die tegelijkertijd een zeer beschaafd man is, hunkert naar vriendschap en een tuin vol medicinale planten koestert alsof het een kind is.
De levens van de hoofdpersonen raken elkaar af en toe even, soms zijn er ontmoetingen zonder dat zij weten wie de ander is. Berthe leert Catho lezen in de hospice en is als een moeder en zus voor haar. Hun verhouding wordt als verkeerd bestempeld door de nonnen en Berthe moet vertrekken. De revolutie dringt zich op, er ontstaat onrust in de hospice en Catho kiest de vrijheid. Ze zwerft, woont een tijdje bij Gustaphe, zwerft verder en wordt gedurende die omzwervingen aangerand en verkracht.
Tobias ontmoet in zijn winkel de beul Charles-Henri en ontdekt in hem eenzelfde fascinatie voor muziek. Ze sluiten een zielsvriendschap. De beul geeft hem een flesje rozemarijnolie voor de gewrichtspijnen van zijn vrouw en troost hem als zijn kind de wiegendood sterft.
Van Leeuwen beschrijft de gebeurtenissen als een ingehouden observator, met een liefdevol oog voor het kleine. Haar idioom is verrassend bescheiden, zeker vergeleken bij de lenige taal in haar kinderboeken en in haar vorige twee romans voor volwassenen. Haar creatieve geest blijft zichtbaar – gelukkig. Versleten kleding is bij Van Leeuwen „kleding met vermoeide draden”, een schilderij laat ze verlegen zijn en als Catho de hospice verlaat, is ze „zo vrij als een vlieg.”
Treffender kan dat laatste overigens niet gezegd worden, want dat is exact waar het boek over gaat. De hoofdpersonen van ”Feest van het begin” zijn stuk voor stuk op zoek naar vrijheid en geluk. Soms vinden ze die, maar die vrijheid is tegelijkertijd zo kwetsbaar. Een vlieg is geen lang leven beschoren.
Het is mooi dat Van Leeuwen de revolutie niet met naam en toenaam noemt. Op deze manier leidt ze de aandacht van de lezer niet af naar de feitelijke gebeurtenissen, maar focust ze juist op de levens van mensen in een roerige tijd. In hun hoofden heeft de revolutie ook geen naam, is ze niet eens te onderscheiden als zodanig. Tegen wil en dank worden de hoofdpersonen onderdeel van iets groots, iets waar ze schijnbaar toevallig in belanden; ze leven nu eenmaal op die plaats in die tijd, even willekeurig ontmoeten ze elkaar en raken ze elkaar uit het oog.
De beschrijving van een herdenking van de bestormde Bastille is te beschouwen als een sleutelscène. De manifestatie begint feestelijk en zonnig, maar ontaardt in een bloedbad. „Gardesoldaten vuurden kogels af, ze suisden naar wie toevallig in hun baan stond, want zo toevallig gaat zoiets, de ene onbekende denkt van tevoren, laat ik me hier posteren, dan zie ik alles het beste, de ander wordt met de stroom meegevoerd, en al wil iedereen de uitzondering zijn die aan de schoten weet te ontsnappen, in de massa is er geen willen meer aan.”
Die toon draagt het hele boek. Alle begin is feestelijk, maar na een tijdje word je zomaar slaaf van de massa, slaaf van de ander, slaaf van de gebeurtenissen. Catho poseert voor Gustaphe, die in een vlaag van inspiratie schilderijen maakt die de nieuwe tijd inluiden en hemzelf bevrijden – maar Catho is intussen zijn gevangene. „Kan ik niet zitten”, vraagt ze tijdens het poseren, maar dat mag niet van Gustaphe, want dan straalt ze niet de bevrijdende kracht uit die hij zoekt. Hij zet haar ironisch genoeg ook nog eens de Frygische muts op, die in het Romeinse Rijk gedragen werd door vrijgelaten slaven en eeuwen later vrijheidssymbool van de Parijse Revolutie werd.
Tobias, de geweldloosheid zelve, raakt, vanwege zijn vriendschap met de beul Charles-Henri, betrokken bij het ontwerpen van de guillotine, waarmee talloze precisie-executies werden uitgevoerd. Dat is trouwens geen verzinsel van Van Leeuwen: Tobias en Charles-Henri zijn de enige twee historische personages in het boek.
Van Leeuwen eindigt haar boek als de revolutie nog niet voorbij is. De titel luidt niet voor niets ”Feest van het begin.” Een begin behelst hoop, verwachting. Een begin is nog niet getekend door ontsporing en uitwassen: de onvermijdelijke nadelen van een revolutie. Van Leeuwen onthoudt de lezer de ergste beschrijvingen van terreur en schrikbewind. In plaats daarvan laat ze in het slot ruimte voor hoop, de hoop bijvoorbeeld dat Berthe en Catho elkaar nog eens ontmoeten, „zodat er weer iets kan beginnen.”
Boekgegevens
”Feest van het begin”, Joke van Leeuwen; uitg. Querido, Amsterdam, 2012, ISBN 978 90 214 4201 3; 246 blz.; € 18,95.