Opvoeding gaat om de ziel van het kind
Opvoeding gaat om de ziel van het kind. Opvoeders staan kinderen bij om hun begeerten niet te gehoorzamen door hun trouw, zelfbeheersing, gematigdheid, rechtschapenheid te leren.
De lerares en dichteres Ida Gerhardt heeft een aangrijpend gedicht geschreven over de relatie vader-zoon. Het gedicht beschrijft een scène in een hoefsmederij. De vader, de smid, is een vakman, een man met gezag. Hij overreedt zijn paarden met zijn stem. In de smidse is ook zijn negenjarige zoon aanwezig, een jongen met „roofvogelogen”, „graatmager van haat en van hunkering.” Hij wil niets liever dan tot de wereld van zijn vader doordringen en van hem leren. Als zijn vader bij zijn werk om een vijl verlegen zit, snelt hij toe en schuift de vijl over de grond naar zijn vader. Maar daar is de vader niet van gediend. Hij vervloekt zijn zoon en schopt hem zo hard dat het kind schreeuwend tegen de grond slaat. De dichteres heeft alles gezien. Ze besluit haar gedicht met de regel: „O God – en ik kon hem niet helpen.”
Aan de ene kant is er dus de vader, de ambachtsman. Maar hij is ontoegankelijk. Hij heeft wel een vak maar weet dat niet over te dragen. Hij heeft geen verhaal en, vooral, geen liefde.
Aan de andere kant de hunkerende zoon die wordt afgewezen en in woede en opstand achterblijft – „graatmager van haat en van hunkering.”
Achter de schildering van dit aangrijpende incident gaat een bepaalde psychologie schuil, de klassieke. Volgens Plato kunnen we de mens vergelijken met een marionet. Er wordt aan twee kanten aan de mens getrokken. Er zijn de sterke touwen van onze begeerten en passies, donkere, verwoestende krachten. Maar er zijn ook de dunne, kwetsbare draden van goud. Dat is de wet in ons hart, onze ziel, ons geweten. Dat is het grote gemis, de hunkering, in het hart van ieder mens. ”Joy” noemde C. S. Lewis dat verlangen – een verlangen dat zich op tal van zaken richt, en altijd onvervuld blijft, omdat uiteindelijk alleen God de leegte kan vullen.
Opvoeding gaat om de ziel van het kind. Opvoeders staan kinderen bij om de dikke touwen van hun begeerten niet te gehoorzamen door hun trouw, zelfbeheersing, gematigdheid, rechtschapenheid te leren. En ze zijn er vooral om ervoor te zorgen dat de gouden draden sterker worden en niet breken. Dat is dus precies wat er misgaat in de relatie tussen de vader en de negenjarige jongen in het gedicht van Ida Gerhardt.
Die psychologie vormt weer de basis van een bepaalde visie op de samenleving. Wil een samenleving goed functioneren, dan moeten bepaalde tradities in ere worden gehouden. Die opvatting is prachtig verbeeld in de vlucht van Aeneïs uit Troje, met zijn vader op zijn rug en zijn zoontje aan zijn hand. Mensen moeten God eren, hun ouders, de wetten. Ze dienen vrijheid niet te beschouwen als het recht om altijd en overal te doen en te zeggen wat je wilt, maar als het recht om te doen wat je behoort te doen.
En gelijkheid dient te bestaan in gelijkheid voor de wet, niet in de afschaffing van alle hiërarchie, zeker niet in de relatie tussen ouders en kinderen, tussen leraren en leerlingen. Ouders en leraren schaffen die hiërarchie zelf af op het moment dat ze geen verhaal meer te vertellen hebben. Hun rest niets anders dan de ijdele poging om bij hun kinderen en leerlingen populair te worden door net zo te worden als zij, in kleding en muziekkeus en taalgebruik en belangstelling. Zulke ouders en leraren zijn verweesd. Ze hebben zich geen enkele erfenis eigen gemaakt en dus ook niets door te geven. Ze zijn kinderen gebleven.
Vorige week heeft Richard Toes, rector van de Guido de Brès in Rotterdam (waaraan ik zelf ook verbonden ben), een boek over de teloorgang van het gezag gepresenteerd. Zijn analyse is in essentie de klassieke: de ouders, leraren en predikanten van nu zijn kinderen van de antiautoritaire babyboomgeneratie (geboren tussen 1944-1955), van de generatie nix (1956-1970) of de pragmatische generatie (1971-1985). Zij zijn daar in meerdere of mindere mate door aangetast, hebben weinig meegekregen, hebben vooral geleerd een beetje te genieten, zonder al te veel verantwoordelijkheidsgevoel.
De remedie is daarmee gegeven. Deze generaties moeten zich bekeren en hun gezag herstellen door zich een verhaal eigen te maken. Gezag immers schuilt niet in autoritair of zwaarwichtig gedoe, maar in een persoon die op een overtuigende manier een goed verhaal kan overbrengen. In blijmoedige zelfverloochening, en in liefde tot die kinderen vol haat en hunkering. Hoe dat eruitziet is nooit beter verwoord dan door opnieuw Ida Gerhardt (”Code d’honneur”):
Bezie de kinderen niet te klein:
Zij moeten veel verdragen –
eenzaamheid, angsten, groeiens pijn
en, onverhoeds, de slagen.
Bezie de kinderen niet te klein:
Hun eerlijkheid blijft vragen,
of gij niet haast uzelf durft zijn.
Dán kunt ge ’t met hen wagen.
Laat uw comedie op de gang
– zij weten ’t immers tóch al lang! –
Ken in uzelf het kwade.
Heb eerbied voor wat leeft en groeit,
zorg dat ge het niet smet of knoeit. –
Dan schenk’ u God genade.