De eerste fout werkt bevrijdend voor Bram Beekman
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Vandaag organist Bram Beekman.
Bram Beekman geniet niet alleen van de muziek van Bach, maar ook van de vogels in zijn tuin. Hij onderbreekt graag het gesprek om op een rondhippende roodborst te wijzen. Dat zijn observatievermogen enige bijstelling behoeft, blijkt tijdens de demonstratie van ‘zijn’ orgel in de Middelburgse Oostkerk. Hij heeft de eend op de orgelkas nog nooit zien staan.
Vogels kunnen hun hart ophalen in de tuin van de Zeeuw dankzij de talrijke bomen en planten en het vogelhuisje vol voer. Dat de huiseigenaar in het voorjaar met zijn camera in de aanslag voor een nestkastje zit te wachten tot de jongen uitvliegen, nemen ze graag voor lief.
Beekman toont zich ook in andere opzichten een goede gastheer. „Af en toe maak ik samen met Margreeth de Jong, de organiste van de Nieuwe Kerk, een programma voor buitenlandse organisten die Middelburg aandoen. Zonder uitzondering genieten deze musici met volle teugen van het karakteristieke De Rijckereorgel in de Oostkerk.”
De organist zegt tijdens de demonstratie van het 18e-eeuwse instrument nog altijd onder de indruk te zijn van het orgel, waarvan hij sinds 1997 vaste bespeler is. „Vanwege die ronde fluiten, zangerige prestanten en krachtige tongwerken.” Hij weet nog niet alles van zijn orgel, want hij heeft een dier dat al eeuwen boven op de orgelkas prijkt over het hoofd gezien. „Een eend met een felrode snavel? Die is mij nog nooit opgevallen.”
1. Ik ben blij dat ik in mijn kinderjaren Feike Asma heb gehoord. Zonder hem was ik nooit in de muziek gegaan.
„Absoluut. Ik herinner mij nog het eerste orgelconcert dat ik bijwoonde. Ik was negen en mocht met mijn vader mee naar Kapelle-Biezelinge, waar Asma speelde. Machtig, vond ik het. Daarna kocht ik lp’s van Asma en draaide die platen grijs. Ik bezocht meer concerten, onder andere in Serooskerke, waar de speeltafel beneden stond en je Asma zag spelen. Ik zorgde altijd dat ik een plekje op de eerste rij van de galerij bemachtigde. De eerste orgellessen kreeg ik van mijn oom, Jaap Niewenhuijse, die zelf een leerling van Asma en Jan Bonefaas was. Als ik een doosje sigaren voor Bonefaas meenam, mocht ik bij de lessen zitten die mijn oom op diens orgel in Gorinchem kreeg. Van het beetje zakgeld dat ik kreeg, bestelde ik als jochie de muziek van Asma en Zwart. Ik ging vervolgens regelmatig langs de winkel om te vragen of de muziek al binnen was. Ik vond het moeilijk om een beroepsopleiding te kiezen. Het winnen van een amateurconcours in Den Bosch op mijn zestiende gaf de doorslag om in de muziek verder te gaan.”
2. Vroeger had je Feike Asma, Piet van Egmond en Albert de Klerk. Dergelijke identificatiefiguren ontbreken tegenwoordig. Dit maakt het orgellandschap minder kleurrijk.
„Het landschap is niet minder kleurrijk dan vroeger. In elk landstreek zitten wel goede organisten. Identificatiefiguren, mensen die nationaal en internationaal boven het maaiveld uitsteken, heb je in Nederland niet meer. In het buitenland zijn dergelijke organisten nog wel te vinden, bijvoorbeeld Harald Vogel, Daniel Roth en Guy Bovet.”
3. Ik lees makkelijk van blad en heb nieuwe stukken snel onder de knie. Zonder het zwoegen en zweten in mijn kinderjaren was ik niet zo ver gekomen.
„Klopt helemaal. Ouders moeten hun kinderen stimuleren. Mijn vader zat mij regelmatig achter de broek, wanneer ik bijvoorbeeld liever voetbalde dan drieklanken te oefenen. Mijn oom was heel punctueel en hamerde op goede vingerzettingen. Dat laatste is essentieel voor het orgelspel. Vergelijk het met verkeersborden die het verkeer in goede banen leiden. Ik studeerde voornamelijk op een harmonium. Later ging ik af en toe op de brommer naar Kamperland, waar ik op het kerkorgel mocht spelen. Ik nam het op een bandrecorder op. Het terugluisteren maakte mij vaak mismoedig, omdat ik mijn interpretatie niet mooi en te snel gespeeld vond. Die kritische houding heeft wel vruchten afgeworpen, denk ik.”
4. Het stokje doorgeven aan de volgende generatie is het mooiste wat er is. Het doet wel pijn om te zien dat het organistschap een uitstervend beroep is.
„Het hoofdvak orgel kalft af op conservatoria en veel kerken sluiten hun deuren. Binnen de gereformeerde gezindte is dat laatste niet het geval. In de reformatorische kerken zitten veel jongeren die als amateur erg goed zijn. Professionals kunnen in Nederland niet leven van het spelen van kerkdiensten en concerten, ze zullen daarnaast les moeten geven of een ander vak oppakken.”
5. De organistenpost in de Oostkerk is een droomplek, want het De Rijckereorgel is het mooiste orgel van de provincie.
„Zonder meer, zelfs een van de fraaiste instrumenten van Nederland. De karakteristieke klankkleuren herken ik uit duizenden. Zo’n Vox Humana of Nasard als in de Oostkerk hoor je nergens. Andere orgels in mijn top drie zijn de Hinsz in de Kamper Bovenkerk en de Schnitger in de Der Aa-kerk in Groningen.”
6. „Beekman is zo safe als de bank van Engeland”, kopte deze krant eens. Ik slaap een week slecht nadat ik tijdens een concert vijf fouten heb gemaakt.
„Nee, gelukkig niet. Dat ik weinig fouten maak, dank ik volgens mij aan de gedegen opleiding en aan het eindeloze studeren in mijn jonge jaren. Toen ik op mijn zestiende toelatingsexamen voor het conservatorium in Tilburg deed, had ik al veel muziek gezien, onder andere alle werken van Bach en Franck, en veel van Reger. Een prettige bijkomstigheid daarvan is dat ik stukken nog nauwelijks hoef op te halen. Wanneer ik een Bachwerk een paar jaar links heb laten liggen, volstaat meestal een halfuurtje oefenen om het weer in de vingers te krijgen. Een grote koraalfantasie van Reger kost mij ongeveer een dag werk. Ik vind het bevrijdend als ik aan het begin van een concert een foutje maak, omdat ik er anders toch op zit te wachten. Zelden ben ik tevreden over mijn orgelspel, omdat ik weet dat het nóg fraaier moet kunnen. Dat geldt ook de cd-box met alle werken van Franck, vastgelegd in het Franse Perpignan. Het klinkt netjes en goed, maar drie cd’s opnemen in twee korte nachten kan nooit doorleefd orgelspel opleveren. Het gevaar van een cd-opname is dat het spontane er afgaat en dat er een zeker automatisme in kruipt, omdat je foute passages over kunt doen. Zo zou ik geen improvisatie-cd willen maken, afschuwelijk. Concerten beleef ik anders, omdat er publiek in de kerk zit. Als ik tijdens het spelen zelf zit te genieten, weet ik dat het goed zit.”
7. Ik kijk met voldoening terug op de opname van alle Bachwerken voor Lindenberg in de jaren negentig, maar ik zou ze nu anders spelen.
„Nee, ik zou grotendeels voor dezelfde aanpak kiezen. Wel zou ik iets meer vrijheid in ritmische accenten willen aanbrengen en details belichten. Ik ben daarbij beducht voor de overdrijving, die ik vaak tegenkom. Wat voor mij telt, zijn grote lijnen in de muziek. Ik wil mij niet in details verliezen. Van de opnames van alle Bachwerken koester ik vooral de eerste box. Alleen al vanwege de fantastische klank van het Schnitgerorgel in de Groningse Der Aakerk.”
8. Ik beluister graag de Bach-cd’s van Nederlandse collega’s.
„Nee, ik heb er flarden van gehoord, maar ik word er niet warm van. Ik mis vaak de benodigde spanning. Noten staan los van elkaar. De muziek staat stil, terwijl ze juist moet ademen en zingen, en van de ene in de andere maat moet stromen. Dit vereist een techniek waarbij de arm heen en weer beweegt en de hand de vingers leidt. Bevindt de hand zich veel in één gebied, dan kunnen polsbewegingen uitkomst bieden om het spel levendig te houden. Ik zie zo’n speelwijze wel bij pianisten, maar mis dit bij de meeste organisten. Sowieso luister ik weinig naar orgel-cd’s, wel naar Bachcantates in de uitvoering van Koopman en Suzuki en naar pianomuziek. Mijn vrouw zingt in verschillende koren en we genieten vaak samen van vocale muziek.”
9. Ik droom stiekem van nieuwe cd-projecten.
„Nee, hoewel ik graag Franck nog een keer zou willen opnemen. Maar dan wel op mijn gemak. En het lijkt me heerlijk om een aantal symfonieën van Vierne vast te leggen in een Parijse kathedraal of werken van Dupré. Ik krijg vaak de vraag wanneer ik de koraalfantasieën van Reger op ga nemen. Dat zou op zich een peulenschil zijn, maar ik zie dit niet meer zitten omdat ik jaren geleden mijn pols gebroken heb tijdens het schaatsen. Sinds die tijd lukt het minder goed om grote akkoorden te pakken, terwijl dat bij Reger onmisbaar is.”
10. Nu ik met vervroegd pensioen ben, is het de hoogste tijd om aan een koraalboek te gaan werken.
„Ik werk liever in de tuin of pak een borduurwerk op. Op dit moment borduur ik iets voor mijn pasgeboren kleindochter. Als ik voor mijn ontspanning muziek speel, pak ik altijd een Bachwerk. Het maken van een koraalboek is mij mijn leven lang gevraagd. Mede om mijn vroegmoderne harmonisaties. Misschien komt het er nog eens van.”
Levensloop
Bram Beekman (63) werd geboren in Vlissingen. Hij kreeg van zijn negende tot zijn vijftiende les van zijn oom Jaap Niewenhuijse, de musicus die later bekend werd door zijn talrijke psalmbewerkingen en een koraalboek. Op zijn zestiende won Beekman het Nationaal Orgelconcours in ’s-Hertogenbosch. Hij studeerde hoofdvak orgel bij Louis Toebosch op het Brabants Conservatorium in Tilburg. Hij sloot zijn studie cum laude af en ging vervolgens een jaar bij Anton Heiller in de leer aan de Musikhochschule in Wenen.
De inwoner van Middelburg gaf les op de christelijke scholengemeenschap Walcheren in zijn woonplaats, op De Driestar in Gouda en op diverse muziekscholen. In 1980 werd hij hoofdvakdocent orgel aan het Brabants Conservatorium. De laatste jaren gaf hij er alleen het bijvak piano. Op 1 augustus ging hij met vervroegd pensioen. Hij heeft nog enkele privéleerlingen. Beekman was organist van de gereformeerde gemeente Middelburg-Centrum en van de hervormde Jacobskerk in Vlissingen. Sinds 1997 is hij vaste bespeler van het orgel in de hervormde Oostkerk te Middelburg.
Voor het label LBCD speelde Bram Beekman in de jaren negentig Bachs orgeloeuvre op veertien Nederlands orgels. Ook verscheen van hem een 3-cd-box met de orgelwerken van César Franck en een opname met eigen composities.