Rust, ruimte en reliëf in Salland (met video)
Normaal gesproken staan de drie r’s voor rust, regelmaat en ruimte. Gastheer Arend Spijker van Nationaal Park Sallandse Heuvelrug maakt ervan: rust, ruimte en reliëf.
De rust is bij het bezoekerscentrum in het Overijsselse Nijverdal ver te zoeken. Bouwvakkers timmeren er lustig op los, een zaagmachine werkt zich jankend door een dikke plank heen. Half februari moet het allemaal klaar zijn: een compleet vernieuwd bezoekercentrum dat vanaf de dag van opening buitencentrum De Paarse Poort heet. „We gaan van 450 vierkante meter vloeroppervlak naar 1100”, vertelt beheerder Ben Schrijver terwijl hij trots naar een plattegrond wijst.
Opvallend aan het nieuwe buitencentrum is de toren in het midden met een koepel er op. De Paarse Poort wordt een multifunctioneel gebouw waarin straks niet alleen Staatsbosbeheer zit, maar ook Sterrenwacht Hellendoorn. In de koepel komen twee telescopen en een zonnetelescoop. Verder een planetarium op de eerste etage en een observatieplatform, een Sky-Walk, dat overdag in gebruik is als uitkijktoren
Behalve de sterrenwacht krijgen ook het instituut voor natuureducatie en duurzaamheid IVN, het centrum voor natuur- en milieueducatie CNME en een horecagelegenheid onderdak in het buitencentrum. Staatsbosbeheer moet het tot de opening half februari doen met een noodvoorziening op de parkeerplaats.
Gastheer Spijker en Schrijver gaan graag mee om een wandeling voor het hele gezin uit te zetten. Het speelbos is dan vanzelfsprekend de eerste bestemming. Twintig avontuurlijke speelmogelijkheden midden in een donker dennenbos: van een dassenburcht, via een zwiepboom langs de houtstapel.
Een kleuterklas is allerlei opdrachten aan het uitvoeren. Bij het zien van twee in het groen geklede mannen vraagt een jongetje bedeesd: „Zijn jullie de polities van het bos?” Spijker lacht: „Ja, wij zijn de boswachters.”
De gastheer van het nationaal park steekt het speelveld over en gaat nu richting de schaapskooi. „Vroeger was hier de agrarische enclave Twilhaar. Een aantal keuterboertjes ging in de middle of nowhere de woeste gronden ontginnen. Het waren uitgestotenen, ze konden nergens anders terecht.” Muurtjes van keien geven aan waar vroeger een boerderij heeft gestaan. Twee jaar geleden zijn er in dit gebied volop bomen gekapt om de akkers weer terug te brengen. „Diep ploegen gaat niet, de boomstronken zitten nog in de grond. Maar die zijn over een paar jaar wel verrot.”
De route gaat langs de schaapskooi van Twilhaar. De kooi werd in 1977 gebouwd en heeft maar een paar jaar dienstgedaan. Spijker: „Het onderhouden van zo’n schaapskudde bleek te duur. Nu is het gebouw in gebruik bij een ondernemer die met een paardentram de Heuvelrug rondrijdt. Het andere gedeelte is te huur voor bijvoorbeeld een feestje.”
De volgende bezienswaardigheid is het rijkswerkkamp Twilhaar. Aarden wallen geven aan waar barakken hebben gestaan. Twee ingelijste foto’s herinneren aan de Joden die in 1942 in het kamp hebben gebivakkeerd. Ze zijn in oktober van dat jaar naar Westerbork getransporteerd en bijna allemaal omgekomen in vernietigingskampen.
In het bos voor het werkkamp staat een zogeheten markesteen. Een marke is een middeleeuws collectief van grotere boeren die samen het beheer en gebruik van hun gemeenschappelijke gronden regelden. Deze markesteen is als het ware het drielandenpunt van marke Haarle, marke Noetsele en marke Hellendoorn.
De route gaat verder richting het ecoduct Twilhaar. Spijker wijst op open plekken in het bos. „Daaraan kun je zien dat er allerlei kleine boerderijen hebben gestaan. De kampjes of akkertjes die erbij hoorden, hadden de namen van de bewoners van boerderijen, zoals Heetjanskamp en Schotjanskamp.”
Tussen de bomen schemert het ecoduct. Paden zijn gebarricadeerd, zodat wandelaars er niet vlakbij kunnen komen. Af en toe moet Spijker echt als een boswachter optreden en bekeuringen uitschrijven voor mensen die het ecoduct oversteken. „Zo’n wildpassage werkt alleen maar als het er helemaal rustig is.” Het viaduct wordt volgens Spijker volop gebruikt door onder andere kleine marterachtigen, dassen, reeën en reptielen.
Nu gaat de route de heide op. Nationaal Park Sallandse Heuvelrug heeft het grootste aaneengesloten droge heidelandschap van Nederland. De heide is bekend om zijn korhoenders, die vooral vroeg in de ochtend te zien zijn. Spijker is „verslingerd” aan de baltsende mannetjes in het voorjaar. „Schitterend.”
De parkbeheerders doen momenteel een „ultieme poging” om de korhoenders voor het gebied te behouden. Vanuit Zweden zijn er dit jaar vijf vogels uitgezet in het gebied. Volgend jaar volgen er nog vijftien tot twintig. Spijker: „Korhoenders zijn boerenlandvogels die van oorsprong op het oude boerenland voorkomen. Mensen hebben ze teruggedrongen naar dit heidegebied. Wij zien het als onze taak om nog een laatste poging te doen om de soort voor Nederland te behouden. Als dit project mislukt, betekent dat het einde voor het korhoen in ons land.”
Een kleine kans om de bekende vogels aan te treffen, hebben wandelaars ’s morgens vroeg bij de vossenbessen die hier volop voorkomen. Deze rode bosbes draagt het hele jaar vruchten en is geliefd bij vogels zoals kramsvogels en korhoenders. Ook vossen en marterachtigen eten de kleine, rode besjes.
Dat blijkt wel als er op de terugweg midden op het pad een langwerpig uitwerpsel ligt. Spijker haalt het met twee stokjes uit elkaar. Er zitten schillen van de vossenbes in. „Typisch een drolletje van een boom- of steenmarter. Op deze manier bakent hij zijn territorium af.”
Bij het speelbos is de rust weergekeerd. De kleuters zijn verdwenen. De twee andere r’s blijken wel als de routevolger van de smartphone wordt afgelezen. Het gps-systeem heeft berekend dat het hoogteverschil tijdens de route 64 meter was: volop reliëf dus. De gelopen afstand is zo’n 7,5 kilometer. Volgens Spijker is er dan nog maar een klein stukje van het 5000 hectare grote nationale park verkend. Ruimte genoeg om nog langere tochten te maken.
Dit is het veertiende artikel in een serie over natuurgebieden waar van alles te beleven is. De artikelen staan afwisselend in het Reformatorisch Dagblad en Terdege.