Missioloog Van Doleweerd: Rijkdom van de Schrift niet inperken
Jan H. van Doleweerd, missioloog en toeruster bij de Zending Gereformeerde Gemeenten, promoveerde eerder dit jaar op een boeiende en betekenisvolle studie: ”Viva Vox Dei”, wat betekent ”de levende stem van God”.
In deze studie gaat Van Doleweerd vooral na hoe het klassiek gereformeerde verstaan van de Schrift zich verhoudt tot het verstaan van de Schrift in een missionaire context. Een prestatie die getuigt van studiezin en doorzettingsvermogen, en daarom allereerst een felicitatie verdient.
Belangrijkste vraag in deze studie is: In hoeverre leidt de andere context en tijd waarin de Bijbel gelezen wordt tot een nieuw verstaan van de inhoud, anders dan in het verleden is gehoord en in het gereformeerde belijden is verwoord? Daarbij is de autopistie van de Schrift in het geding: de eigen zeggingskracht van de Schrift (dankzij Gods Geest), los van tijd en plaats, die overtuigt en leidt tot geloof.
Probleem
Uitgangspunt in de gereformeerde theologie is dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is. Dit wordt niet alleen beleden, het wordt ook steeds opnieuw beleefd. De Schrift is autopistos, hij brengt zijn eigen gezag mee. Volgens artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt de Schrift uiteindelijk niet geloofd als getuigenis van de levende God omdat de kerk het leert of de belijdenis het zegt, maar omdat wij al lezend en luisterend door de Heilige Geest innerlijk overtuigd raken van de waarheid ervan.
Intussen is de Bijbel in 2500 talen beschikbaar en wordt er momenteel gewerkt aan ruim 2000 andere vertalingen. Wereldwijd wordt de Bijbel dus gelezen. Dat is uitermate verheugend. Maar, zo stelt de auteur, er is ook een andere kant: de wereldwijde gemeenschap van Bijbellezers zorgt voor een veelheid aan interpretaties.
De boodschap die een Afrikaanse christen hoort kan nogal verschillen van wat een bevindelijk gereformeerde lezer in Nederland in hetzelfde verneemt. Nieuwe lezers in Azië ontdekken rijkdommen die eerdere lezers uit Europa zijn ontgaan. Gelovigen aan de andere kant van de wereld geven, luisterend naar dezelfde Bijbel, op gelijke vragen soms heel andere antwoorden dan wij hier. Kan dat? Mag dat?
Juist gereformeerden zijn hier beducht voor en sterk geneigd om hun verstaan van de Schrift als gezaghebbend op te leggen aan anderen. Door dat te doen plaatst een gereformeerde missionaire werker zich in principe tussen de Schriften en de nieuwe lezers. Hij stuurt of filtert het proces van verstaan. De directe toegang tot de Schrift wordt aan deze lezers onthouden.
Terecht stelt de auteur dat de rijkdom van de Schrift dan wordt ingeperkt en de autopistie van de Schrift in principe genegeerd, want we doen alsof wij die moeten bewaken. Er is geen ruimte voor nieuwe vondsten, voor andere ontdekkingen. Het is bijzonder te waarderen dat Van Doleweerd deze kwestie, die binnen zijn kerkverband de nodige gevoeligheid heeft, eerlijk en open aan de orde durft te stellen.
Exercitie
Op een toegankelijke wijze neemt de auteur zijn lezers van stap tot stap mee in de vragen die hier spelen. Zorgvuldig zet hij uiteen wat hier theologisch speelt, hoe er in de gereformeerde (zendings)-traditie over gedacht is, en waar deze traditie openingen biedt en grenzen stelt. Het is voor ieder die gehecht is aan de gereformeerde theologie voluit de moeite waard om zich in deze uitvoerige exercitie te laten meenemen.
Van Doleweerd heeft daarbij één doel: laten zien dat de autopistie van de Schrift enerzijds principieel ruimte biedt voor een nieuw en ander verstaan, terwijl het aan de andere kant kan voorkomen dat men de Schrift –of bepaalde passages uit de Schrift– misbruikt voor de eigen belangen van bepaalde lezersgroepen. De drie belangrijke variabelen in dit hermeneutisch proces zijn 1. de Bijbeltekst, 2. de zelfstandige lezer die de tekst zoekt te verstaan en toe te passen en 3. de context, het denkraam waarin de Schrift wordt gehoord en uitgelegd.
Conclusies
Van Doleweerd komt tot een aantal belangrijke conclusies. In het hermeneutisch proces, waarin het gaat om het verstaan van de Schrift, voert de Schrift altijd de boventoon, maar spelen ook de hoorder en de context een onmiskenbare rol. De Geest gaat immers persoonlijk en contextueel te werk en past de woorden toe in de persoonlijke levensgeschiedenis en concrete levenssituatie van mensen.
Gelet op het blijvende primaat van de Schrift mag een kerkelijke (verstaans)traditie nooit over de Schrift gaan heersen, integendeel. De traditie moet altijd vanuit een vernieuwd of beter verstaan van de Schriften kritisch bevraagd kunnen worden. Dat neemt niet weg dat de traditie omgekeerd haar eigen inbreng mag en kan hebben bij het hedendaags verstaan van de Schrift. Het was namelijk dezelfde Geest, aldus de auteur, die ook eerder werkzaam was in de werkings- en ontvangstgeschiedenis van de Schrift. Dit leidt ertoe dat de ongeoefende Bijbellezer –in een missionaire context– enerzijds met vrucht de Bijbel kan lezen, maar anderzijds vanwege de ene Geest die allen leidt er goed aan doet om de Schrift te leren lezen in verbondenheid met de uitleg van eerdere generaties lezers. Je leest en verstaat in gemeenschap met alle heiligen. In principe zal dit verrijkend werken.
Van Doleweerd pleit dan ook voor het gebruik van de confessionele erfenis (gereformeerde bevindelijke traditie) bij het lezen van de Bijbel. Hoezeer ik de waarde en rijkdom daarvan ook beaam, toch blijf ik met een belangrijke vraag zitten: geeft Van Doleweerd aan bovengenoemde traditie niet a priori zo veel primaat dat, ondanks de theoretische (en theologische) beleden ruimte die hij biedt aan andere verstaanstradities én voor een contextueel hernieuwd verstaan van de Schriften, die ruimte in de praktijk toch erg beperkt is? Waarbij ik overigens wel aanteken dat de auteur –gelet op zijn eigen context– het zich niet gemakkelijk heeft gemaakt en een eerlijke poging doet om de bevindelijk gereformeerde traditie intercultureel te verrijken en te herijken.
Boekgegevens
”Viva Vox Dei”, Jan H. van Doleweerd; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2012, ISBN 978 90 336 33133; 261 blz.; € 19,95.