Het gesprek en de dood
Titel:
”Een weloverwogen dood. De opkomst van euthanasie in Nederland”
Auteur: James Kennedy
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2002
ISBN 90 351 2295 x
Pagina’s: 248
Prijs: € 20,42. Een jaar na afloop van het euthanasiedebat in het Nederlandse parlement publiceert de Amerikaanse historicus James Kennedy een boek over de geschiedenis van dat debat tot 1985. Dat boek, dat maandag verschijnt, is echter geen mosterd na de maaltijd. Het plaatst het recente debat in een verhelderend historisch perspectief en bevat weloverwogen kritische kanttekeningen. „Nederlanders geloven dat ze alle kwesties, zelfs de vragen rond leven en dood, kunnen oplossen door ze bespreekbaar te maken. Dat lijkt me wat naïef.”
De Nederlander die de plaats Holland in de staat Michigan binnenrijdt, waant zich weer even terug in zijn vaderland. Hij onderscheidt de contouren van een molen en ziet klompen en tulpen. Straten blijken vernoemd naar namen die hij zich herinnert uit leerboeken over de Nederlandse kerkgeschiedenis. Het is allemaal begrijpelijk wanneer we bedenken dat Holland in de jaren veertig van de negentiende eeuw is gesticht door ds. A. C. van Raalte en zijn volgelingen, afgescheidenen die hun vaderland waren ontvlucht vanwege de vervolgende maatregelen van de liberale bestuurders.
Midden in het oude gedeelte van Holland staat Hope College, een college, in 1851 door Van Raalte gesticht, dat verbonden is aan de Reformed Church in America. James Kennedy doceert hier geschiedenis en is als onderzoeker tevens verbonden aan het Van Raalte Institute, een paar straten verderop. Nog maar tot de zomer van volgend jaar overigens, want dan komt Kennedy met vrouw en drie kinderen naar Nederland om er Nieuwste Geschiedenis te doceren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Nederlandse vrouw
James Kennedy is Amerikaan, maar zijn leven is op vele manieren met Nederland verbonden. Hij werd in 1963 in Orange City in de staat Iowa geboren: een dorp van Nederlandse immigranten, als kolonie eveneens door afgescheidenen gesticht. Kennedy’s vader komt weliswaar uit de meest Amerikaanse plaats in de VS, Hollywood, maar zijn moeder is een Nederlandse. Zij verbrak in Canada een verloving, leerde op de boot terug naar huis haar huidige man kennen -zij vielen voor elkaar toen zij samen uit een bundel zongen tijdens een kerkdienst op zee- en ging met hem weer mee terug naar Amerika. Na zijn studies in Washington, Grand Rapids (Calvin College en Seminary) en Iowa, stelde een Fulbright-beurs Kennedy begin jaren negentig in staat om twee jaar lang in Amsterdam te wonen, waar hij een proefschrift voorbereidde en als vrijwilliger in het hospice Kuria werkte. In de vrijgemaakte kerk van Amsterdam leerde hij zijn Nederlandse vrouw, Simone Doornbos, kennen.
Kennedy’s proefschrift (”Nieuw Babylon in aanbouw”) gaat over de revolutie die zich in Nederland in de jaren zestig voltrok. Waarom koos hij eigenlijk voor dit onderwerp? „Niet alleen omdat mijn promotor in Iowa, David Schoenbaum, dat suggereerde, maar ook omdat ik geïnteresseerd was geraakt in de geschiedenis van de familie van mijn moeder. Mijn moeder kwam uit een orthodox-protestants gezin, dat na de jaren zestig nog nauwelijks kerkelijk was. In Iowa was er in de jaren zestig ondertussen maar heel weinig veranderd. De aanzet tot mijn proefschrift was dus eigenlijk de vraag: wat is er toen met mijn familie in Nederland gebeurd?”
Kennedy’s proefschrift uit 1995 is een veelgeprezen boek, dat inmiddels is uitgegroeid tot een standaardwerk over de periode. Zowel in de recente biografie van oud-premier De Jong als in het boek van Schuyt en Taverene over Nederland in de jaren vijftig (verschenen in de reeks IJkpunten) wordt er regelmatig met instemming naar verwezen. Kennedy onderzocht vooral hoe de betrokkenen zelf tegen de veranderingen in de Nederlandse samenleving aankeken. De conclusie luidde dat de verwachtingen de veranderingen veroorzaakten.
„De bestuurlijke élite, de generatie van oud-premier Piet de Jong dus, dacht bij zichzelf: we leven in een moderne wereld, die door veranderingen wordt gekenmerkt. Het is niet anders. De wereld van onze jeugd is geïmplodeerd en het heeft geen zin ons daartegen te verzetten. We moeten erin meegaan, anders overleven we dit bestuurlijk niet. We kunnen hooguit ons best doen de drang naar vernieuwing in goede banen te leiden. In de levensbeschouwing van deze generatie was het besef van gegeven waarheden waaraan niet kon worden getornd, niet meer aanwezig. De maatschappelijke en politieke toestand van hun jeugd vonden zij zelf ook eigenlijk niet meer te verdedigen. Het kabinet-De Jong (1967-1971), een coalitie van confessionelen en liberalen, staat te boek als centrum-rechts, maar was in de praktijk uiterst meegaand.”
Euthanasiekwestie
Kennedy raakte geïnteresseerd in de euthanasiekwestie toen hij in het Amsterdamse hospice werkte. Hij zag daar hoe de familie en vrienden van stervenden hen aanraadden het hospice te verlaten en ergens euthanasie te plegen. Bovendien diende het tweede paarse kabinet in de zomer van 1998 het wetsvoorstel in waarin justitie op zo’n grote afstand van het levensbeëindigend handelen van artsen werd geplaatst dat euthanasie daarmee in feite uit het wetboek van strafrecht verdween, mits artsen aan een aantal allesbehalve eenduidige zorgvuldigheidseisen hadden voldaan. Als eerste en enige land heeft Nederland euthanasie wettelijk geregeld.
Dat wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis, die Kennedy in zijn boek beschrijft. Hij stopt in 1985. „Al sinds het midden van de jaren tachtig had de rechterlijke macht in Nederland euthanasie en hulp bij zelfdoding, toegepast volgens zorgvuldigheidseisen, toegestaan. De nieuwe euthanasiewet is de codificatie van een praktijk die sinds het midden van de jaren tachtig bestaat. In dat opzicht is er niet veel veranderd in de laatste vijftien jaar. Daarom heb ik mij volledig gericht op de periode voorafgaand aan 1985, de decennia waarin het Nederlandse euthanasiebeleid gestalte kreeg.”
Kennedy heeft als historicus vooral de historische en culturele achtergronden van het huidige euthanasiebeleid willen beschrijven. Het kost hem weinig moeite die achtergrond te plaatsen in de culturele omslag die zich in Nederland vanaf de jaren zestig heeft voltrokken. „In het ontstaan van het euthanasiedebat heeft natuurlijk de voortschrijding van de medische wetenschap -die mensen steeds langer kon laten leven, al nam de kwaliteit van het leven daarbij vaak af- een belangrijke rol gespeeld. Maar de grootste verandering die een beslissende rol heeft gespeeld, was het proces waarin alle taboes uit de weg werden geruimd. Alles wat geheim en stiekem, huichelachtig en hypocriet was, of beter: werd geacht, moest worden onthuld. Die onthulling bestond vooral in het bespreekbaar maken van zaken die voorheen met stilte waren omgeven. En dan gaat het vooral om seks en de dood. Tot aan 1960 is in Nederland nauwelijks over euthanasie gesproken. Daarna zei men dat mensen nu eenmaal ziek worden, lijden en doodgaan en dat dat bespreekbaar moest worden. In die notie van de bespreekbaarheid lag echter vanaf het begin ook opgesloten dat wie iets bespreekt, ook bereid is iets ter discussie te stellen en dat hij daarbij bereid is normen te laten vallen.”
Maar er valt nog wel meer te zeggen over de oorzaken van het op gang komen van de discussie over dood en euthanasie. Vreemd genoeg, op het eerste gezicht althans, behoort daar ook het gemeenschapsgevoel toe, dat in Nederland sterk ontwikkeld was. „Vanaf de jaren zeventig gebruikten de voorstanders van euthanasie geregeld het argument dat wij als medemensen van lijdenden, toch ook verantwoordelijk waren voor dat lijden en dat om die reden op ons de verplichting rustte om aan dat lijden een einde te maken. Het was vaak een getransformeerde versie van het afgeschudde christelijk geloof. Oude regels werden vervangen door de plicht -de veeleisende plicht- dat we onbegrensd voor elkaar moesten zorgen.”
Onkunde
„In de jaren tachtig volgt er een omslag. Men zegt dan dat aan zo’n hoge moraal niet te voldoen is. Er komt meer individualisme en onverschilligheid, er wordt meer gedacht vanuit het recht op zelfbeschikking van de patiënt. Zijn keuze wordt dan de norm. Hij hoeft zich tegenover een arts ook niet meer te verantwoorden, maar deelt een besluit mee.”
Die spanning tussen gemeenschapsgevoel en de autonomie van het individu staan in de nieuwe euthanasiewet onbemiddeld naast elkaar, vindt Kennedy. „Die nieuwe wet is deels nog gebaseerd op het gemeenschapsideaal. Er moet een gesprek plaatshebben tussen de arts en de patiënt. Tegelijkertijd is deze wet ook gebaseerd op het zelfbeschikkingsrecht. Die twee onverenigbare impulsen staan in de wet onverzoend naast elkaar. Ideologisch is dat tamelijk ondoordacht.”
De nieuwe wet is volgens Kennedy vooral het product van de goede samenwerking tussen de euthanasielobby en D66. „De Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie is een goed georganiseerde club met goede contacten in Den Haag. En de gedachte dat je kunt sterven wanneer je dat zelf wilt, spreekt volgens mij vooral hoogopgeleiden aan, zoals je die onder D66-kiezers vindt. Zonder die partij zou de nieuwe euthanasiewet er nooit gekomen zijn. De gemiddelde Nederlander heeft er nauwelijks over nagedacht. Als ik in Nederland ben en met mensen spreek, treft mij vooral hun onkunde. En het merkwaardige vertrouwen dat het allemaal wel goed zal zitten omdat deskundige bestuurders en artsen de zaak geregeld hebben.”
Christenen hebben zich fel tegen de nieuwe wet verweerd, maar straalden tegelijk iets uit van: euthanasie is een deel van de samenleving geworden en politiek verzet is bij voorbaat een verloren zaak. „De weerstand was minder fel dan het verzet tegen abortus. Misschien was heel veel energie inmiddels verbruikt, was het vuur grotendeels gedoofd door de hard aangekomen nederlaag, was men ontmoedigd.”
Palliatieve zorg
„Positief is wel”, vervolgt Kennedy, „dat dankzij de acties van de christelijke partijen de palliatieve zorg weer volop in de belangstelling staat. Ook vanuit maatschappelijke organisaties, ook vanuit niet-orthodoxe, worden er nu meer bezwaren tegen euthanasie geformuleerd dan vijf tot tien jaar geleden. De Nederlandse Hervormde Kerk zei in 1972 nog dat euthanasie mogelijk moest worden, maar de SoW-kerken hebben in 1999 duidelijk afstand genomen van de nieuwe wet. Die omslag komt denk ik vooral door het Chabot-arrest en de zaak-Brongersma. Velen zijn toch gaan denken dat dit te ver gaat. En vanuit die onrust is er weer aandacht voor alternatieven.”
Als iets opmerkelijk is aan het hele debat, dan is het wel dat de discussie over palliatieve zorg pas is ontstaan nadat de euthanasie wettelijk was geregeld. „Binnen de NVVE is daar al wel eerder over gesproken, maar niet te hard. Ze waren bang dat de regeling van de euthanasie daardoor op een zijspoor zou komen. Het heeft natuurlijk ook te maken met de definitie van het lijden. Mensen wilden dood omdat de lol eraf was en uit angst voor aftakeling. Palliatieve zorg is daar geen antwoord op. Die is gericht tegen lijden, niet tegen aftakeling.”
De hele discussie die in Nederland de afgelopen decennia is gevoerd, onthult volgens Kennedy echter vooral iets over onze „naïviteit.” „Alsof de dood iets is dat je kunt regelen.” Kennedy denkt dat dit klimaat een voedingsbodem kan worden van vijandschap tegen mensen die lijden en dat lijden aanvaarden. „Maar ik vind het nog te vroeg om te zeggen dat de cultuur van de dood zijn intrede heeft gedaan in Nederland en dat het leven er geen waarde meer heeft. De weg naar de nazi-staat lijkt me nog lang. In de praktijk valt het mee. Maar de gevaren van een bepaalde ontwikkeling kunnen daardoor wel sluipender zijn.”
Kennedy heeft zijn boek geschreven als onthecht historicus, vanaf een afstandje kijkend en zich verwonderend. Morele oordelen velt hij niet. „Dit boek is vooral geschreven om de mensen die aan de behoedzame kant van het pro-euthanasiekamp zitten te doordringen van de problematische gevolgen van een positieve houding tegenover euthanasie. Een cultuur van bespreekbaarheid lost niet alles op. Integendeel, zij creëert snel weer haar eigen problemen. Vragen rond zorg en begeleiding zijn volledig naar de achtergrond gedrongen. Ik denk dat de huidige praktijk onder invloed van de individualisering minder sterk op sociale solidariteit berust dan enkele decennia geleden.”