Nederland mag dan een klinkende Brucknertraditie kennen, voor informatie over de man achter deze muziek waren we aangewezen op een reeks losse publicaties. Cornelis van Zwol vult deze leemte met een monumentale uitgave over het leven en he werk van Anton Bruckner.
Sinds de symfonieën van Anton Bruckner (1824-1896) in de jaren 30 van de vorige eeuw door dirigent Eduard van Beinum bij het Amsterdamse Concertgebouworkest werden geïntroduceerd, bleef de uitvoering van de muziek van deze Oostenrijkse componist een specialiteit van het orkest. Het is dan ook verklaarbaar dat Cornelis van Zwol zijn omvangrijke beschrijving van leven en werk van Bruckner heeft opgedragen aan het Concertgebouw en het Concertgebouworkest.
Net als zijn vader en zijn grootvader was Anton Bruckner voorbestemd om in een onooglijk bergdorpje schoolmeester te worden. Aanvankelijk combineerde hij het leraarschap met een bijbaan als organist en studeerde ondertussen stevig verder in de muziek. Dat laatste ging gepaard met een obsessie voor examens en diploma’s. Bruckner was voor een groot deel van zijn leven met name bekend als organist, zijn roem als componist kwam pas aan het einde van zijn leven.
Van Zwol toont zich een betrokken biograaf. Vreemd is dat niet, want de auteur gaat al meer dan zestig jaar met de muziek van Bruckner mee. Vroegere publicaties over de componist, diepgravend onderzoek en het jarenlang deel uitmaken van een internationaal Brucknernetwerk resulteerden in een biografie die qua omvang en diepgang veel weg heeft van de monumentaliteit van Bruckners muziek.
Bruckner legde zich hoofdzakelijk toe op het scheppen van symfonieën en religieuze koorwerken. Met uitgebreide bezettingen, een opzienbarend vermogen om landschappen te schilderen en een klankenrijkdom à la Wagner wist hij klinkende kathedralen te bouwen. Hij was daarmee een kind van zijn tijd.
Er is ook een andere kant, die behoort tot een eerder tijdperk. Als grote inspiratiebron voor Bruckner gold de muziek van oude meesters als Palestrina, Bach en Mozart. Geen zwelgende romantiek, maar beheerste devotie. Deze twee-eenheid maakt de muzikale nalatenschap van deze componist als een zwerfkei; een groot stuk steen, neergesmeten in een landschap met geheel andere geologische eigenschappen, zoals dirigent Günter Wand de muziek van Bruckner eens typeerde.
Bruckner dankt zijn roem hoofdzakelijk aan een reeks groots opgezette werken: elf symfonieën, enkele missen, een Te Deum en Psalm 150. Deel twee van dit boek bevat een bespreking van alle composities van Bruckner, waarbij Van Zwol ingaat op ontstaan en perceptie van de werken. Dat dit uitvoerig gebeurt, is voor een groot deel te danken aan de componist zelf. Bruckner was zeer gevoelig voor kritiek en onderwierp zijn werken vaak aan grondige revisies. Van bijna al zijn symfonieën bestaan verschillende versies, die dan ook allemaal besproken worden. Zeker voor de doorgewinterde Brucknerfan is het heerlijk grasduinen, op zoek naar de onbekende maar soms ook curieuze Bruckner. Voor professionals zal dit deel een welkome gids zijn door de banden met partituren van de Oostenrijkse componist.
Een bijgeleverde cd bevat de opname van de wereldpremière van de eerste versie van Bruckners Vierde Symfonie op 20 september 1975 door de Münchener Philharmoniker in de grote zaal van het Brucknerhaus in Linz. Tussen het ontstaan van deze eerste versie en de integrale uitvoering ervan lag meer dan een eeuw. Deze uitvoering is niet eerder op cd verschenen en levert derhalve een historische luisterervaring op.
Boekgegevens
”Anton Bruckner 1824-1896. Leven en werken, Cornelis van Zwol”; uitg. Thoth, Bussum, 2012; ISBN 978 90 6868 590 9; 782 blz.; € 44,50.