De natuurlijke dood van de slavernij
Titel:
”Mensaap, heiden, slaaf. Nederlandse visies op de wereld rond 1800”
Auteur: Angelie Sens
Uitgeverij: Sdu, Den Haag, 2001
ISBN 90 12 08856 9
Pagina’s: 213
Prijs: € 18,11. Nederlanders zijn altijd gefascineerd geweest door verre beschavingen. Sinds de grote ontdekkingstochten van de zeventiende eeuw was er veel belangstelling voor als exotisch ervaren culturen. En onder invloed van de Verlichting, die een nieuwe visie op de mens ontwikkelde, ontstonden sinds de tweede helft van de achttiende eeuw levendige en uitvoerige debatten over de ontwikkelingsstadia van niet-westerse culturen. Debatten waarin in het algemeen werd uitgegaan van de veronderstelling dat in de Europees-christelijke beschaving de mensheid haar tot nu toe hoogste ontwikkelingsstadium had bereikt. Andere culturen werden naar deze maatstaf gemeten.
In haar boek ”Mensaap, heiden, slaaf. Nederlandse visies op de wereld rond 1800” geeft Angelie Sens een dwarsdoorsnede van Nederlandse visies op de buiten-Europese wereld in de periode 1770-1820. Zij doet dit aan de hand van reisbeschrijvingen, culturele tijdschriften, zendings- en missiegeschriften, genootschapsverhandelingen en literaire werken. Drie debatten laten zich hierbij volgens haar onderscheiden: het ”aap”-, het zendings- en het slavernijdebat.
Bij het ”aapdebat” ging het om fundamentele vragen betreffende de mens: Wat is de mens? Wat maakt hem onderdeel van de natuur? Wat onderscheidt hem van andere schepsels in de natuur? Kortom: de vraag naar de oorsprong c.q. de uniciteit van de mens. Een zekere anatomische overeenkomst tussen mens -waarbij deze en gene auteur dan met name aan de niet-blanke mens, vooral de Afrikaan, dacht- en aap werd niet ontkend, maar algemeen was het gevoelen dat de mens zich van de aap onderscheidde door zijn vermogen tot taal en het bezit van een redelijke ziel.
Algemeen werd ervan uitgegaan dat uit Adam en Eva heel de mensheid was ontstaan. Vragen naar de verscheidenheid van de rassen en de herkomst en aard van de volkeren waren hiermee echter niet alle beantwoord en vormden onderwerp van nadere discussies. Gaandeweg maakte dit echter plaats voor het bredere onderzoek naar de mens als redelijk en zedelijk wezen, als cultuurwezen in wie het vermogen tot beschaving gelegd was, aldus Angelie Sens. De sleutel tot beschaving was religie, specifieker de christelijke religie: „beschaving werd begrepen als gefundeerd in religie in het algemeen en in het christendom en de christelijke ethiek in het bijzonder” (blz. 131).
Zendingsdebat
In de periode 1770-1820 ontwikkelde zich een nieuw zendingselan. Genootschappen schreven prijsvragen uit over het nut en de opzet van de zending. Een van deze was die van de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen onder de titel ”Welke zijn de beste middelen om de ware en zuivere leer van het Evangelie onder de bewoners der Coloniën van den Staat meer te bevestigen en in die landstreken voort te planten?” In een van de antwoorden daarop werd betoogd dat een voorname oorzaak van het falen van zending en missie gelegen was in het vaak schandelijk gedrag van Europeanen in de koloniën.
Voor de meeste deelnemers aan het zendingsdebat -uitgezonderd een enkeling als de reiziger Jacob Haafner (1754-1809)- bleef de waarheid van het christelijk geloof en zijn betekenis voor de verspreiding van beschaving desondanks onaantastbaar. Onderwijs aan de inheemse bevolking was hierbij onmisbaar. Dit moest bestaan uit elementen „welke strekken kunnen hunne denkbeelden en begrippen (…) op te helderen en beschaven, hunne vooroordeelen uit den weg te ruimen, en, met een woord, hunne redelyke vermogens in die geschiktheid te brengen, dat zy in staat worden om, door eigen vry onderzoek en werkzaamheid, hunne denkbeelden te kunnen uitbreiden en verbeteren” (blz. 74).
Christendom was ook de enige werkelijk universele godsdienst, zo beoogde de theoloog en filosoof Paulus van Hemert (1756-1825): „De geest, dien het ademt, is ”waereld-burgerschap”, in de hoogste algemeenheid, en den edelsten verhevensten, zin: ééne zedenleer, eenerleie bestemming, één God, ééne Kudde, één Herder” (blz. 83). Deze twee citaten illustreren de christelijke geest van de Nederlandse Verlichting. Ze illustreren ook de voor tijdgenoten vanzelfsprekende samenhang tussen christendom en beschaving.
Slavernijdebat
In de loop der achttiende eeuw ontwaakte in brede kring een steeds groter besef dat slavernij indruiste tegen de menselijkheid. De Amsterdamse remonstrantse koopman en literator Nicolaas Simon van Winter (1718-1795) poogde zijn landgenoten „de onbetaamlykheid der slavernye onder het oog te brengen; hen de stem der menschelykheid, en het recht der eenvoudige natuur te doen hooren, en hun medelyden op te wekken” (blz. 97), terwijl meer en meer ook de onverenigbaarheid van christendom en slavernij werd beseft.
De predikant Bernardus Bosch (1746-1803) typeerde slavernij als onrecht dat menselijkheid, rede en godsdienst meer dan wat ook in de wereld onteert. Het zou echter onverstandig zijn, zo betoogden velen, overhaast tot afschaffing van de slavernij over te gaan.
Voor de hoogleraar letterkunde Nicolaas Godfried van Kampen (1776-1839) wees ook hier het christendom de juiste weg: „Alléén uit Christelyke grondbeginselen kon die zachte geest verryzen, welke menschlievendheid met voorzigtigheid paerende, de Negers allengs en by trappen weder tot den rang van vrye Wezens verheft, en de slaverny, by mangel aan voedsel, eindelyk een natuurlyken dood, zonder stuiptrekkingen, doet ondergaan” (blz. 127). Het was de taak van de blanke, beschaafde en christelijke Europese burger de onbeschaafde en onchristelijke slaaf te ontwikkelen tot een beschaafd en christelijk mens.
Christelijk karakter
De studie van Angelie Sens geeft een goed overzicht van achttiende- en negentiende-eeuwse Nederlandse denkbeelden over niet-westerse culturen en zij bevestigt het beeld van het christelijk karakter van de Nederlandse Verlichting die haar beschavingsopdracht tot verre landen zag uitgestrekt.