Oek de Jong verwerkt persoonlijke antropologie in ”Pier en oceaan”
Oek de Jong staat volop in de schijnwerpers. Hij publiceerde een omvangrijke roman, die nu al beschouwd wordt als zijn grootste creatie ooit: ”Pier en oceaan”. Hierin schildert De Jong zijn zelfportret, waarin een sterke hang zichtbaar wordt naar eigentijds heidendom.
De nieuwe roman van Oek de Jong heeft iets overweldigends, alleen al door de enorme omvang. Het boek telt iets meer dan 800 bladzijden en is in twee delen uitgegeven. Het verhaal omvat de eerste achttien levensjaren van Abel Roorda, geboren in 1952. De focus ligt bij de ontwikkeling van kind tot jongvolwassene en daarom kun je dit boek een bildungsroman noemen.
Niet alleen Abel komt in beeld, ook veel andere personen passeren de revue. Dat maakt deze roman breed en diep: Abels moeder en vader spelen een rol van belang, evenals hun voorgeslacht. De roman is tegelijk een tijdroman waarin je een fijnzinnig beeld aantreft van het veranderende Nederland, van vlak na de oorlog tot begin jaren zeventig.
Slik en klei
Een roman is altijd meer dan ‘slechts’ een interessant verhaal. Oek de Jong is ergens mee bezig in deze roman, doelbewust en vasthoudend. Om het figuurlijk uit te drukken, in de sfeer van de roman: de auteur dregt in de diepten om iets boven water te krijgen. Het gaat hem om iets ondoorgrondelijks wat alleen in artistieke vormgeving getoond kan worden.
Dat klinkt meteen een stuk minder eenvoudig dan te zeggen dat dit een roman is over Oek zelf, over zijn vader Klaas de Jong Ozn. en zijn grootvader Oebele de Jong. Want dat is het in zekere zin ook. Het is niet moeilijk om in de lijnen van Abels leven de contouren van Oek de Jongs biografie te ontdekken.
Maar tegelijk en misschien wel veel sterker is dit boek een bezinning op de vraag wie je bent als mens: de universele vraag die kunst en filosofie al eeuwenlang bezighoudt. Het antwoord daarop zoekt De Jong in de primaire dimensies van het menselijke bestaan. Hij maakt voelbaar hoe driften en erfelijkheidsfactoren het menselijk bestaan bepalen, evenals spirituele honger en verlangen naar liefde.
Miskotte
De Jong geeft in deze roman vorm aan zijn persoonlijke antropologie: zijn ervaring van het mens-zijn. Zonder hem daarmee onmiddellijk weg te zetten kun je daar, in dit geval, de kwalificatie ”heidendom” aan koppelen. De theoloog K. H. Miskotte (1894-1976) heeft daarover in het midden van de vorige eeuw uitvoerig geschreven en gaf daarvan karakteristieken. Daar lijkt de antropologie van Oek de Jong goed bij te passen. Het mens-zijn wordt in de roman van De Jong –en ook in zijn vorige werk– niet bepaald door een roeping van hogerhand, ook niet door levensbeschouwelijke waarden, maar eerder door natuurlijke, aardse gegevens: het lichaam, de banden van het bloed, de basale driften.
De romanheld wil zichzelf verstaan in deze natuurlijke, bijna biologische sfeer, die gesymboliseerd worden door oerelementen in de natuur. De steeds aanwezige Zeeuwse klei, het slik, de duistere diepte van het water en de mysterieuze oneindigheid – die krijgen gaandeweg een sacrale glans.
Kloof
Moeder Dina is de eerste persoon die in de roman in beeld komt. Op dat moment, in 1952, is ze zwanger van hem. Abel is een ”kind van de zonde”: hij werd verwekt voordat het huwelijk is voltrokken. Met haar man, Lieuwe, botert het niet. Er gaapt een diepe kloof tussen beiden. Die zal in de loop van het verhaal alleen maar groter worden, totdat er tegen het slot van de roman een echtscheiding in het verschiet ligt.
Abel ontwikkelt een sterke gehechtheid aan zijn moeder, met wie hij karakter en temperament deelt. Beiden hebben ze een hekel aan vader en echtgenoot Lieuwe. Deze komt in beeld als een traditioneel mens („diep in zijn ziel stond geschreven dat alleen het aloude waar was”) die zich voor Abels besef maar al te graag in het middelpunt zet.
Roorda sr. is buitengewoon actief in het maatschappelijk leven, hij oogst successen als rector en als musicus. Dankzij zijn loopbaan verhuist het gezin van een Friese stad naar een stadje op Zuid-Beveland. Tegen het einde van de roman wordt hij gepolst voor een lidmaatschap van de Tweede Kamer.
Lichamelijkheid
De geschiedenis van het gezin is op zich niet bijzonder: kinderen worden geboren, groeien op, vriendjes komen en gaan en later zijn er voor Abel de vriendinnetjes die hem avontuurtjes bezorgen. De eigenlijke geschiedenis in deze roman is de innerlijke geschiedenis van Abel. Wat gebeurt er in zijn geest, in dat teruggetrokken karakter, dat merkwaardig en ook gemeen uit de hoek kan komen?
Vlak naast Abel staat de moederfiguur, die je als lezer ook van binnenuit leert kennen, net als Lieuwe en diens vader. De wisseling van het vertelperspectief brengt een karakteristiek aspect van deze roman in beeld: de erfelijkheid ofwel de verwantschap tussen de geslachten. Dat kwam ook al aan de orde in ”Hokwerda’s kind” (2002), destijds nog een tikje scherper dan in deze nieuwe roman. Verwantschap met ”Hokwerda’s kind” blijkt ook uit de nadruk op primaire aspecten van het mens-zijn, zoals lichamelijkheid, geweld en seksualiteit.
Lispeling
Hoe je deze roman moet beoordelen of waarderen, is aan de lezer. Mogelijk zullen lezers van deze krant de roman niet willen lezen vanwege passages over seksuele handelingen. Tegelijk is helder dat er achter deze en andere passages een mensbeeld zit dat veel verder reikt dat het seksuele aspect op zichzelf. In deze roman schuilt een spirituele of religieuze grondlijn die alle afzonderlijke motieven (erfelijkheid, geweld, lichamelijkheid, natuur) tot een eenheid smeedt.
Dit valt goed te illustreren aan de hand van het steeds aanwezige water, dat een geheimzinnig fenomeen vormt voor de opgroeiende Abel. Hij ondergaat een bijzondere sensatie als hij de „lispeling van de zee” hoort. Het confronteert hem met het oneindige, met het mysterie dat voor zijn ervaring alles te maken heeft met het wezen van zijn bestaan.
Dat ervaart hij ook als hij de weidsheid van een landschap tot zich laat doordringen, vooral op momenten dat hij helemaal alleen is. Op dergelijke momenten ervaart hij „het andere”, iets wat hem ontglipt maar tegelijk onweerstaanbaar aantrekt.
Opvallend is zijn fascinatie voor de wereld ónder water: „In het stilstaande water zag hij de stelen van de waterlelies in het donker verdwijnen. Hij had als een kikker onder die bladeren willen zwemmen, in die halflichte wereld tussen de waterplanten. Maar ook was hij bang voor de modder en voor alles wat daarin op de loer lag.” Even verderop: „Het was een plek waar hij raakte aan een ander bestaan, leek het, aan een ander stuk van zichzelf.”
Nehalennia
Deze waterervaringen krijgen een expliciet een religieuze inkleuring, als Abel gefascineerd raakt door een tempel van Nehalennia, de heidense godin die ooit in de Zeeuwse regio geëerd en bewonderd werd. Die tempel werd ónder water aangetroffen.
Hoe laat deze fascinatie zich begrijpen en wat roert zich in al die ervaringen van een religieus aandoend mysterie? De al genoemde theoloog Miskotte heeft als weinig anderen het heidendom weten te peilen, bijvoorbeeld in zijn boek ”Edda en Thora” uit 1939. Volgens Miskotte is het heidendom een religieuze beaming van het leven, zoals zich dat aan ons voordoet. Je zou het ook „het leven dat rust in zichzelf” kunnen noemen, zoals Willem Barnard het ooit in de geest van Miskotte typeerde.
In die zeer aardse religie bestaat geen ”tegenover”, geen roeping van hogerhand. De heidense mens ervaart dat hij opgaat in het bestaande, deel is van het oneindige geheel. Er zit dus ook een sterk oneindigheidsbesef in –wat ook Abel sterk beleeft– maar het is niet de oneindigheid van een andere, metafysische wereld, bijvoorbeeld de werkelijkheid van God. De oneindigheid die Abel ervaart, is eerder de onpeilbare raadselachtigheid van hemzelf. De heidense mens viert uiteindelijk het mysterie van zijn eigen bestaan. Dat mysterie wordt geheiligd en gesacraliseerd in religieuze rituelen.
In deze lijn valt ook de licht freudiaanse sfeer in de roman te verklaren: de raadselachtige diepte van het ik herbergt die ”andere werkelijkheid”, die als goddelijk ervaren wordt.
Kwijtgeraakt
Dat Oek de Jong zich ontpopt als een eigentijdse heiden is intrigerend. Ook voor mensen die compleet anders in het leven staan –bijvoorbeeld christenen– kan het zinvol zijn om deze manier van beleven en ervaren te peilen. Volgens Miskotte zat de heiden in elk mens, en vele gereformeerde vaderen zeggen dat hem na. Er zijn weinig literaire auteurs die zo helder en zuiver het kompas afstemmen op een aardse, heidense spiritualiteit en tegelijk hun kaarten zo duidelijk op tafel leggen.
Oek de Jong nam zelf afstand van het gereformeerde geloof van zijn jeugd, maar het speuren naar en peilen van een religieuze oriëntatie heeft hij niet opgegeven. Voor mensen die anders dan hij hun heil zoeken in de kerk, is zonneklaar dat je met De Jongs aardse spiritualiteit de Ander bent kwijtgeraakt, en daarmee houdbare troost en gegronde hoop.
Oek de Jong spreekt op de CLO Literatuurdag op 3 november.
Boekgegevens
”Pier en oceaan”, Oek de Jong; uitg. Augustus, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 204 1285 7; twee delen, 832 blz.; € 39,95.