Vrije schoolkeuze
In Sociologie Magazine (jaargang 20, nr. 3) stelt Jaap Dronkers de vrije schoolkeuze ter discussie. Het opleidingsniveau is tegenwoordig het belangrijkste dat ouders hun kinderen kunnen meegeven. In onze meritocratische samenleving is dat belangrijker geworden dan materieel kapitaal. Bovendien komt dat in de meeste gevallen pas vrij wanneer de kinderen zich al hebben gevestigd.
Het ouderlijk opleidingsniveau bepaalt zowel de leefstijl (gezond of minder gezond) als de opvoedingsstijl. Die opvoedingsstijl is belangrijker dan de schoolkeuze. Toch krijgt de schoolkeuze vaak een zwaar accent. De betekenis van de school wordt bepaald door de onderwijskwaliteit (de toegevoegde waarde die de leerkrachten weten te realiseren) en de sociaaleconomische en intellectuele samenstelling van school en klas. Dat laatste moet niet verward worden met de etnische samenstelling van de schoolbevolking. Of een kind op een witte of een zwarte school zit, doet er niet toe. Het opleidingsniveau van de ouders is van belang. Wel zal dat op een zwarte school veelal lager liggen.
Recent heeft men ontdekt dat ook het percentage kinderen uit gescheiden gezinnen van invloed is. Hoe hoger dit percentage, hoe lager de onderwijsprestaties. Dat geldt voor alle kinderen, niet alleen die van gescheiden ouders. De emotionele en opvoedkundige gevolgen van de scheiding werken door in het schoollokaal.
Vrije schoolkeuze vergroot de ongelijkheden tussen scholen, maar verkleint de sociaaleconomische verschillen tussen wijken. Mensen kunnen dan immers uitwijken naar een betere school in een andere wijk. Een vrije schoolkeuze dwingt bovendien de scholen hun kwaliteitsniveau te bewaken en eventueel te verbeteren.
De sociale groep waartoe men behoort wordt steeds minder bepalend voor de keus van de kiezer. Bovendien krimpen bepaalde sociale groepen door secularisatie en de-industrialisering. CDA en PvdA zijn hier onmiskenbaar de dupe van.
In Res Publica (volume 54, nr. 3) wordt een studie weergegeven over de ontzuiling van het kiesgedrag in Nederland over de periode 1971-2010.
In heel West-Europa neemt het electorale belang van sociale breuklijnen af. Er is een toenemende volatiliteit onder de kiezers, die tegenwoordig makkelijker een eigen politiek oordeel kunnen vellen. Daardoor vermindert de verklarende kracht van bestaande theorieën.
Ter verklaring van deze ontwikkelingen wijzen wetenschappers op het proces van generationele vervanging. Anderen hechten vooral belang aan politieke factoren. In het eerste geval gaat het om verschuivingen met een geleidelijk karakter, in het tweede verklaringsmodel passen juist ingrijpende, schoksgewijze veranderingen.
Uit een analyse van de beschikbare kiezersonderzoeken blijkt inderdaad dat de vervanging van oudere door jongere generaties heeft bijgedragen aan het verval van CDA en PvdA. Maar het effect van de politieke omstandigheden in verkiezingsjaren is veel groter.
Voor alle leeftijdsgroepen geldt dat naarmate kiezers vaker religieuze bijeenkomsten bijwonen, de kans groter is dat zij hun stem aan het CDA geven. Wie zichzelf tot de middenklasse rekent, stemt ook vaker CDA. Voor de PvdA geldt dat de arbeidersklasse nog altijd de meeste binding heeft met deze partij. Politieke kennis blijkt bij de keuze voor CDA of PvdA geen factor van betekenis te zijn.
Wapenveld (jaargang 62, nr. 4) bevat een bijdrage van Esther Jonker (voorzitter ChristenUnie Leiden). Zij bepleit een open houding van luisterend ontvangen als een belangrijke notie in het denken over de publieke roeping van christenen. Een dergelijke houding treft men bijvoorbeeld aan bij de ”Lambeth Interfaith Lectures”, die de anglicaanse aartsbisschop Rowan Williams jaarlijks organiseert.
Daarnaast zoekt zij aansluiting bij de Kroatisch-Amerikaanse theoloog Miroslav Volf. Volgens Volf moeten christenen inzetten op pluraliteit en pluriformiteit. Daarbij moeten zij zich meer laten leiden door de kern van hun identiteit dan door het bewaken van de grenzen hiervan. Het is niet erg als die doorlaatbaar zijn. Men kan dan wijsheid delen en uitwisselen. Dat maakt een open houding mogelijk naar andere groepen en identiteiten.
De identiteit van christenen bestaat niet zozeer in het verwerpen van de overtuigingen en praktijken van anderen, maar in loyaliteit aan een levende hoop in Christus. Dat leidt tot ”soft difference”. Men heeft geen angst voor anderen die anders zijn, ook niet als ze bedreigend dichtbij komen of agressief zijn.
Wat die identiteit precies betekent, leer je ook door anderen die je binnen je grenzen toelaat. Zij kunnen ons ook wijsheid geven, al moet die wijsheid altijd getoetst worden aan het Woord.
Luisteren doet ons voorbij het eigen gelijk zoeken naar de waarde van de woorden van de ander. Het helpt je zoeken naar het ”common good” dat jou en de ander samenbrengt.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren? focus@refdag.nl