Bert Wiersema schrijft vijftigste jeugdboek
Tegelijk met zijn vijftigste boek werd deze maand Bert Wiersema’s vierde kleinkind geboren. Een feestjaar dus? „Beslist niet. Het wordt overschaduwd doordat onze dochter van 26 –moeder van drie kleintjes– momenteel tegen borstkanker vecht. Dat zet het schrijven in een ander perspectief. Gelukkig hebben we goede hoop dat ze beter wordt, maar het is wel een naar jaar.”
Bert Wiersema (1959) geniet bekendheid als een van de populairste auteurs in christelijke kring. Hij begon zijn loopbaan als onderwijzer en werkt nu als leraar aardrijkskunde.
Bent u in de eerste plaats pedagoog of vooral verteller?
Wiersema lacht. „Volgens mij ben ik een pedagoog die goed kan vertellen. Maar primair gaat het me toch om het verhaal. Lezen is steeds meer op z’n retour. Dus ben ik verplicht op zo’n manier te schrijven dat het de jeugd pákt. Omdat ik christen ben, probeer ik dat aspect er samen met het opvoedkundige ook wel in te stoppen.”
„Je zou mijn boeken als een soort christelijke Kameleons kunnen zien”, zei u in 1999, „maar ik probeer de jonge lezers wel iets mee te geven.” Denkt u daar nog zo over?
„Ja, al geloof ik dat ik kwalitatief boven De Kameleon ben uitgestegen. Technisch schrijf ik nu beter.”
Heeft uw overstap naar uitgeverij Columbus hiermee te maken?
„Een jaar of zeven geleden had ik het een beetje gehad. Elk jaar verscheen er een nieuwe Chris en Jorieke en een nieuw Logboek Lammers. Ik deed telkens hetzelfde kunstje en dat stimuleerde me niet meer. Tijdens de schrijversdag die jaarlijks in Harderwijk wordt gehouden, hoorde ik iemand zeggen: „Een boek dat in één keer goed is, is geen goed boek. Een goed boek ontstaat door schaven, door herkauwen.” Nou, zo had ik dus nooit gewerkt. Toen had ik zoiets van: Zou ik dat ook kunnen? Die vraag heb ik aan iemand van de kinderboekenjury voorgelegd. Ik was bang dat zij zou zeggen dat een patatbakker niet op culinair niveau moet willen werken, maar ze zag wel mogelijkheden.
Gemakkelijk werd het niet. Ik had al 33 boeken op dezelfde manier geschreven. Daar moest ik los van komen. Met de uitgever van Columbus heb ik daarna een eerlijk gesprek gehad. Ik zei: „Haal me niet binnen om verkoopcijfers. Daar zit ik niet op te wachten. Ik wil gewoon een betere schrijver worden. Kunnen we daar chocola van maken?” Zij adviseerde me de schrijfcursus ScriptPlus in Amsterdam te volgen.”
En? Bent u een betere schrijver geworden?
„Ik heb er veel geleerd, want technisch is de schrijfcursus ongelooflijk goed. Moreel was de inhoud echter vaak bagger. Een hoog VPRO-gehalte noem ik dat. Als je zag wat deelnemers soms inleverden… Hun personages waren hondsbrutaal en ze gebruikten verschrikkelijke woorden. Dat moest je dan van elkaar lezen.
Na de cursus heb ik met drie christelijke auteurs afgesproken dat wij voortaan twee keer per jaar elkaars werk beoordelen. Laatst zijn we nog met mijn boot naar een onbewoond eiland gevaren waar we over nieuwe manuscripten spraken. Ik heb héél goeie kritiek gekregen op het volgende deel van Simons Spectrum.”
Zoals?
„Ze zeiden bijvoorbeeld: „Je geeft te veel weg, de lezer zou niet meteen moeten weten wat de dieven van plan zijn. Dat maakt het verhaal spannender en laat lezers bovendien meer meedenken.” Dat soort kritiek was in het begin wel wennen. Bij ”De wraak van de wolf” dreef ik mijzelf en mijn gezin tot wanhoop. Ik moest het ácht keer herschrijven, wat was dat frustrerend! Ik weet nog dat ik op een gegeven moment een bloempot door de tuin heb geschopt. Maar toen het af was, dacht ik: Wauw, ik wist niet dat ik dit kon!”
Heeft u daar nog meer voorbeelden van?
„Mijn uitgever liet me zien dat er geen pistolen en enge mannen nodig zijn om een verhaal spannend te maken. Het eerste deel van ”Detectivebureau Iris en Ko” zou aanvankelijk ”De ontmaskering van de XTC-bende” heten. Dat werd ”De ontmaskering van de fietsenvernielers”. Toen het uitkwam, kneep ik ’m. Ik dacht: dit wordt néérgesabeld! Maar het boek liep als een tierelier. De uitgever had gelijk: een verhaal kan voor kinderen superspannend zijn als het gaat over hun eigen wereldje.”
Heeft u uw eerste boeken recent nog gelezen?
„Chris en Jorieke… Jazeker, want ik heb ze herschreven. Weet je wat leuk is? Ik had er zelf geen idee meer van hoe ze afliepen. Hahaha! Ik verbaasde me erover hoe verschrikkelijk slecht ze zijn geschreven, maar ik dacht ook: Wat zijn dit gruwelijk spannende boeken! Er stonden alleen veel te veel onnodig lange zinnen in. De heruitgaven zijn dan ook 10 procent dunner.”
Wat is het grootste compliment dat u kunt krijgen?
„Dat een kind zegt: „Ik zat op school uw boek te lezen en toen ik opkeek was de klas leeg. Ik had niet eens gemerkt dat het pauze was geworden.” Of dat een kind vertelt dat het ’s nachts met een zaklamp onder het dekbed mijn boek heeft gelezen omdat het gewoon niet kon stoppen.”
En wat is de vervelendste kritiek?
Voor het eerst valt Wiersema stil. Dan, aarzelend: „Ooit heeft iemand mijn werk ”SBS6-pulp” genoemd. Dat vind ik erg. Bij SBS6 denk ik aan stompzinnige programma’s waar half Nederland naar kijkt, terwijl ze het kijken niet waard zijn. Dat kun je toch niet van mijn boeken zeggen. Zó veel kinderen beleven er plezier aan en worden erdoor gestimuleerd om te gaan lezen. En lezen leren zij nu eenmaal niet met literatuur.”