Naastenliefde, en dus ontwikkelingshulp, ook opdracht voor overheid
Naastenliefde is niet alleen een opdracht voor het individu. Daarom is ontwikkelingshulp wel degelijk een taak van de overheid, reageert Evert-Jan Brouwer op Wim van Schaik (RD 25-9).
Ondernemer Van Schaik stelt, in reactie op mijn column ”Verrenaastenliefde” (RD 19-9), dat ontwikkelingshulp geen overheidstaak is. Graag ga ik op zijn stelling in.
Van Schaik neemt zijn vertrekpunt in wat hij noemt „de oermissie van de staat.” Wat die oermissie is omschrijft hij niet, maar het lijkt dat hij qua politieke opvattingen bij de liberale of conservatieve stroming hoort. In die stroming is de overheid primair verantwoordelijk voor het garanderen van burgerlijke vrijheden, het bewaken van de openbare orde en veiligheid en eventueel het behartigen van economische belangen. Een soort nachtwakersstaat-plus. Een legitieme opvatting.
Nu is het niet eenvoudig precies af te bakenen wat een overheid allemaal moet doen. Zowel in de ethiek en de politieke filosofie als in de politieke praktijk is dit altijd een onderwerp van hevige discussie geweest.
Maatschappelijke ontwikkelingen kunnen ertoe nopen dat de overheid nieuwe taken op zich neemt: de opkomst van de verzorgingsstaat had te maken met de secularisatie. Het sociale vangnet van kerkelijke gemeenschappen viel weg, het vangnet van publieke zorg kwam ervoor in de plaats. De huidige economische crisis die Van Schaik noemt, is daarentegen een goed voorbeeld van een omstandigheid die de overheid dwingt kritisch naar het eigen takenpakket te kijken.
Ook praktische overwegingen spelen een rol. Wie is het beste in staat om bepaalde goederen en diensten te leveren? Is de staat daarvoor te log? Dan kunnen private instellingen het misschien beter doen. Of een combinatie van publieke en private instellingen. Op steeds meer terreinen zien we mengvormen: in bijvoorbeeld het onderwijs, de zorg, de infrastructuur, het openbaar vervoer en óók de ontwikkelingssamenwerking. De tijd van scherpe institutionele scheidslijnen tussen staat, markt en maatschappij is voorbij.
Van Schaik weet dat van de huidige ruim 4 miljard euro voor ontwikkelingssamenwerking een toenemend deel via bedrijven en andere organisaties besteed wordt. Daarbij wordt pragmatisch gekeken wie de beste uitvoerder kan zijn. Het komt steeds meer voor dat publieke taken met publiek geld door private partijen en maatschappelijke organisaties uitgevoerd worden. Zo beschouwt de overheid Woord en Daad als een professionele partner die in staat is om kwalitatief goede (beroeps)- onderwijsprogramma’s uit te voeren in ontwikkelingslanden. De overheid ziet zichzelf niet als de enige goede uitvoerder van onderwijsprogramma’s en kijkt pragmatisch welke organisaties daar even goed of zelfs beter in zijn.
Toch blijft het punt staan: moet de overheid het tot haar taak rekenen om wel te doen aan de naaste ver weg, zoals zij dat ook moet doen dichtbij? Van Schaik zegt dat naastenliefde een individuele christenplicht is, die je niet aan de staat moet willen delegeren. Nu heb ik dat laatste ook niet gezegd, maar de vraag is of naastenliefde alleen een plicht van individuele christenen is.
Naastenliefde is per definitie iets wat gestalte krijgt in gemeenschappen. Daarbij zou je kunnen zeggen dat die plicht zwaarder weegt naarmate mensen dichter bij je staan. Je gezin, je familie, je kerkgemeenschap, je buurt, je stad enzovoort. In praktische zin kun je je niet over de hele wereld ontfermen.
Maar net zoals de scheidslijn tussen staat, markt en maatschappij vervaagd is, zo zijn ook landsgrenzen steeds relatiever geworden. Onze naaste ver weg is dichtbij gekomen. We nemen zijn producten af – maar voor een eerlijke prijs? We kopen ongeremd zijn tropische hardhout – maar bekommeren we ons om de gevolgen voor zijn leefomgeving? We zien via de media dat hij honger lijdt – onder andere door klimaatverandering waaraan onze westerse leefstijl mede debet is. We hebben zo veel gekregen om te delen – alleen met Nederlanders, of ook met mensen in ontwikkelingslanden die het harder nodig hebben? Leven in een grenzenloze wereld schept verantwoordelijkheden.
Waarom dan toch de overheid? De oudtestamentische profeten spraken nota bene de politieke leiders aan op het vertrappen van de rechten van wees, weduwe én vreemdeling. De overheid moet een schild zijn voor de zwakken, zoals SGP’ers dat vroeger zo deftig zeiden.
Van Schaik noemt de scheiding tussen kerk en staat, maar die is hier niet relevant. Die is slechts bedoeld om de kerk te vrijwaren van overheidsinmenging in religieuze zaken. Kerk en staat moeten institutioneel gescheiden blijven. Maar ethiek en politiek alsjeblieft niet. Dat betekent dat ethische normen en waarden, zoals naastenliefde en rentmeesterschap, óók betekenis hebben voor de politiek. En niet alleen voor het individu.
De auteur is politiek adviseur bij Woord en Daad.