Maatjesproject: op de koffie bij een ex-dakloze
Optrekken met mensen die vaak over het hoofd worden gezien. Dat is volgens Corrie Middelkoop-Wielink (62) het eenvoudige en tegelijk doeltreffende concept van Ontmoetingnetwerken. Groepjes vrijwilligers bezoeken bij toerbeurt (voormalige) dak- en thuislozen voor een gesprek van mens tot mens.
Inez leeft een aantal jaren op straat en maakt veel mee. Als ze eenmaal woonruimte heeft, krijgt ze via stichting Ontmoeting een sociaal netwerk van vrijwilligers die regelmatig een kop koffie komen drinken. Het verwondert haar dat ze in haar geïnteresseerd zijn. „Ze zien mij niet als junk, maar gewoon als Inez”, vertelt ze aan Middelkoop, een van de netwerkcoördinatoren.
Het verhaal van de ex-dakloze is een van de vele ervaringen die Middelkoop te binnen schieten als ze over de sociale netwerken vertelt. In januari 2009 stond ze in Rotterdam aan de wieg van het project. „De gemeente voerde een goed beleid om dak- en thuislozen van de straat te halen. Toen ze eenmaal een kamer hadden, voelden velen de leegte. Ze misten hun lotgenoten –vrienden van de straat– en hoefden zich niet meer druk te maken over waar ze ’s avonds zouden slapen.”
Omdat veel (ex-)daklozen geen of slechts een beperkt sociaal netwerk hadden, ging Ontmoeting dat organiseren. „De meesten kenden alleen hulpverleners en lotgenoten. „Ik wil mensen ontmoeten zonder een rugzak met problemen”, zei een van de cliënten. In de hulpverlening is er sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Vrijwilligers bezoeken de mensen op basis van gelijkwaardigheid.”
De netwerkcoördinator krijgt van hulpverleners profielen van personen die voldoende structuur hebben om aan een netwerk mee te doen. „Ze moeten zich bijvoorbeeld aan afspraken kunnen houden. Iedereen kan wel eens iets vergeten, maar dat moet niet structureel gebeuren.”
De coördinator bezoekt de cliënt en gaat daarna op zoek naar vrijwilligers die passen bij zijn wensen. Na een training bezoeken deze hem volgens een rooster, waarna ze hun ervaringen per mail terugkoppelen naar de andere deelnemers.
Doorgaans worden de netwerken langzaam opgebouwd en uitgebreid. „De cliënten moeten eraan wennen. Wanneer ik te snel wil, gaat het fout. Als ik naar een cliënt toe ga, moet ik ook altijd even terugschakelen. Ik moet niet te gehaast binnenkomen. En ik moet op tijd zijn. De mensen zijn erg alert of ik m’n afspraken nakom.”
Hoe groot is de kloof tussen de leefwereld van vrijwilligers en die van cliënten?
„Die kloof blijkt in de praktijk mee te vallen. Je moet als vrijwilliger de ander niet zien als iemand met problemen, maar gewoon als een mens die behoefte heeft aan contact. Dat begint heel basaal met samen koffie of thee drinken. De vrijwilligers zijn soms de eerste ‘gewone’ mensen sinds jaren die een cliënt in de ogen kijken. Langzamerhand bouw je het contact uit. Je kunt het enigszins vergelijken met de ouderwetse burenhulp, waarbij mensen naar elkaar omzien. Alleen gaat het bij deze nieuwe vorm niet primair om praktische hulp, maar om persoonlijke ontmoeting.”
Welke type vrijwilliger is geschikt voor deze netwerken?
„Het gaat om mensen met een sociaal hart. Vaak hoor ik van vrijwilligers: Ik heb jarenlang werk in de kerkelijke gemeente gedaan en wil nu ook wel eens iets daarbuiten doen. Dit is een eenvoudige manier om met mensen uit een andere wereld in contact te komen. Ze zitten gewoon op je te wachten. Je moet kunnen luisteren, je kunnen inleven in de ander, niet te dominant zijn en een lange adem hebben.”
Hoe zien de contacten er in de praktijk uit?
„Dat ligt eraan wat de cliënt wil. Soms gaat het alleen om samen koffie of thee drinken en wat praten. Er zijn ook netwerken waarin mensen wandelen, fietsen of een autoritje maken. Sommige cliënten komen zelf nooit buiten hun stad of dorp. Het contact met de vrijwilligers kan hun leefwereld vergroten. Zo maakte een van de vrijwilligers een huifkartocht met een vrouw.
Cliënten komen doorgaans niet bij de vrijwilligers thuis. Een man die wel een keer naar iemand uit zijn netwerk ging, was na afloop heel verdrietig. Hij ervoer dat de ander vrijwel alles had wat hij zelf miste: een gewoon huis, een baan, een vrouw. Dat was confronterend.”
Worden de netwerken gezien als een mogelijkheid om de ander met het Evangelie in aanraking te brengen?
„Uitgangspunt is het bieden van christelijke naastenliefde. De cliënten bepalen hoe dicht je bij hen mag komen en waarover ze wel of niet willen praten. In het verlengde van de hulpverlening door Ontmoeting zijn ze wel gewend aan contact met christenen. Bij vrijwel iedereen komt er een moment waarop je over het geloof kunt praten, maar als mensen dat niet willen, respecteren we dat.”
Wat zijn de belangrijkste valkuilen voor vrijwilligers?
„Dat is een thema waaraan we tijdens de basistraining en tussentijdse bijeenkomsten aandacht besteden. Een vrijwilliger moet zich bijvoorbeeld geen hulpverlenersrol aanmeten. Als er problemen ter sprake komen, kan hij vaak het beste doorverwijzen naar de begeleider bij Ontmoeting. De waarde van het netwerkcontact is juist dat je er gewoon als mens bent.
Mocht er sprake zijn van een crisis, vanwege verslaving of andere problemen, dan kan het netwerk in overleg met de hulpverlening tijdelijk worden stilgelegd. Daarna komen de vrijwilligers weer in beeld en kan de cliënt zijn verhaal bij hen kwijt. Zij vormen een vangnet in zijn onstabiele leven en blijven hem steunen, ook als hij tussentijds een keer is gecrasht.
Het is daarbij belangrijk de ander niet te veroordelen of te betuttelen. Een vrijwilliger zag tijdens zijn eerste bezoek aan een cliënt een brommer in de gang staan en zei dat hij die beter weg kon doen omdat de benzine zo veel geld kost. Op dat ongevraagde advies zat die man niet te wachten. De vrijwilliger hoefde niet meer terug te komen. Toen hij later aan een ander werd gekoppeld, maakte hij die fout niet opnieuw.”
Welk effect hebben de netwerken op de cliënten?
„Hun kwaliteit van leven verbetert. Doordat ze als mens gezien worden, neemt hun gevoel van eigenwaarde toe. Vaak helpen de netwerken hen ook weer makkelijker contacten met anderen aan te gaan, door bijvoorbeeld een buurman of een oud-klasgenoot in de supermarkt te durven aanspreken. Het gaat vaak maar om kleine dingen, die voor de mensen toch veel betekenen.”
„Iedereen kan maatje voor een ander zijn”
”Maatje gezocht”. Dat is de titel van de publiekscampagne waarmee het Oranje Fonds aandacht vraagt voor honderden projecten waarbij vrijwilligers worden gekoppeld aan mensen die wat extra aandacht of (tijdelijk) een steuntje in de rug goed kunnen gebruiken. Zo’n 25 jaar geleden kwamen dergelijke projecten volgens campagneleider Esther den Breejen voor het eerst van de grond. Het ging toen vooral om zogeheten buddyprojecten waarin vrijwilligers steun boden aan aidspatiënten.
Sinds 2007 vormen maatjesprojecten een speerpunt voor het Oranje Fonds, dat sociale samenhang in de samenleving bevordert. „We kregen steeds vaker vragen om steun voor dergelijke projecten. Daarom besloten we die in een grote campagne beter op de kaart te zetten en er vrijwilligers voor te werven. Op dit moment hebben we er 450 in onze database zitten, maar er zijn er nog veel meer. Bijna elke stad en elk dorp heeft er wel één. In Amsterdam zijn er zelfs meer dan twintig. De diversiteit is groot, maar altijd gaat het erom dat een vrijwilliger regelmatig een op een met een ander optrekt. De één haalt iemand op om boeken te lenen in de bibliotheek, anderen drinken samen koffie of gaan hardlopen. Iedereen die dat wil, kan maatje zijn. Er is altijd iets geschikts te vinden.”
Voor de uitvoering van de projecten zijn tal van instellingen verantwoordelijk, die zich vaak op specifieke doelgroepen richten, zoals de Ontmoetingnetwerken rond dak- en thuislozen (zie elders op deze pagina). Veel initiatieven liggen op het terrein van de (thuis)zorg en het onderwijs, signaleert Den Breejen. „Het gaat dan bijvoorbeeld om taalondersteuning voor mensen die nog niet zo lang in Nederland zijn of om het begeleiden van jongeren om schooluitval te voorkomen. Ook voor ouderen wordt er veel georganiseerd. Projecten waarbij vrijwilligers senioren helpen om een levensboek te schrijven, schieten momenteel als paddenstoelen uit de grond.”
Veel projecten hebben een termijn van een of twee jaar. „Het gaat dan om een periode waarin je iemand die bijvoorbeeld taalproblemen heeft of in armoede leeft op weg helpt, waarna hij zelf verder kan. Er zijn ook langer lopende projecten. Denk aan ouderen die graag regelmatig iemand op de koffie krijgen.”
Het Oranje Fonds benadrukt het belang van een goede organisatie van een maatjesproject. „Dat begint met de juiste match tussen een deelnemer en een vrijwilliger, door bijvoorbeeld te kijken naar gezamenlijke hobby’s. Er moet een klik zijn.” Den Breejen noemt ook de training en begeleiding van vrijwilligers. „Maatjes moeten goed weten wat er van hen wordt verwacht en waar hun grenzen liggen. Het is niet de bedoeling dat ze de professionele hulpverlening gaan vervangen. Het is ook belangrijk dat ze weten waar ze terechtkunnen als ze tegen vragen of problemen aan lopen.”
Ontmoetingnetwerken
Stichting Ontmoeting, een christelijke organisatie die hulp biedt aan dak- en thuislozen, begon in 2009 in Rotterdam met het opzetten van sociale netwerken rond (voormalige) dak- en thuislozen. De Ontmoetingnetwerken bleken in een behoefte te voorzien. Inmiddels draaien in de regio Rotterdam ruim negentig vrijwilligers mee in zo’n vijftig netwerken. Ook rond het dienstencentrum in Harderwijk en het woon-werkcentrum in Epe bezoeken tientallen vrijwilligers bij toerbeurt een (ex-)cliënt van Ontmoeting. Diverse instellingen zijn met de organisatie in gesprek over mogelijkheden om de netwerken breder te gaan inzetten, bijvoorbeeld rond bezoekers van een plaatselijk inloophuis.