Zonden in de diepten der zee
Waar denken de joodse jongetjes aan die zich, met zwierende pijpenkrullen, over de rand van het zwembad buigen? Aan de vissen die rondjes zwemmen in het water?
Het zou kunnen. Maar wellicht gaan hun gedachten verder, naar de zonden die ze het achterliggende jaar hebben gedaan door de wet van God niet volmaakt te houden.
En misschien gaan hun gedachten nóg verder, naar de grondeloze diepten van Gods barmhartigheid waardoor zonden niet het laatste woord hoeven te hebben.
„Ve tasjlich bimetsoelot jam, kol chatotam”, is er zojuist gebeden. Dat zogeheten tasjlichgebed refereert aan Micha 7. „Ja, Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen.”
Het gebed moet in de nabijheid van water uitgesproken worden, vereist de traditie. Dus zetten deze joden in Bnei Brak, even buiten Tel Aviv, gisteren maar een zwembadje op.
Ongetwijfeld zijn de jongens onder de indruk weer huiswaarts gegaan, zich klaarmakend voor vanavond. Dan, bij zonsondergang, begint immers de dag der dagen: Jom Kipoer of Grote Verzoendag. Op die dag draagt een bok de zonden van het volk weg, zegt het Oude Testament al. En in wezen zegt het Nieuwe Testament hetzelfde. De grootste van alle verzoendagen, Goede Vrijdag, vertelt niets anders, maar wel méér: de Zondebok kreeg een Naam.