Schelpen zoeken op het strand
Vuilnisbakken uitpluizen, spullen van straat oprapen en in je zak steken, het zijn niet direct dingen die als beschaafd gedrag bekendstaan. Hoe anders is dat met het verzamelen van wat er op het strand is aangespoeld.
Jutten langs de vloedlijn na een fikse storm, of schelpen zoeken tijdens een mooi dagje strand – het zijn favoriete bezigheden waar niemand zich voor schaamt. En dat terwijl je de kust toch gerust één langgerekte vuilnisbelt mag noemen waar de zee zijn afval dumpt.
Vooral nu de stranden weer wat leger worden en minder geplaveid met zongebruinde lijven, is het leuk om er door het zand te struinen op zoek naar schelpjes, plantjes, botjes, pootjes en hele of halve lijfjes van wat eens volwaardige zeedieren waren. Met een beetje fantasie en wat aangereikte deskundigheid komt zo’n bizarre verzameling weer tot leven en onderga je een eerste kennismaking met de fascinerende wereld van de zee.
Dirk-Jan en Kirsten Dekker uit Oude-Tonge dóén niets liever dan dwalen over het strand, op zoek naar interessante beestjes en plantjes of de resten daarvan. Het echtpaar is actief als gids voor de Flakkeese afdeling van het Instituut Voor Natuureducatie (IVN), en dat betekent in de zomermaanden excursies organiseren voor vakantiegangers die zich dan in groten getale in de kop van Goeree ophouden. ”Struinwandelingen” voor kinderen zijn favoriet bij de Dekkers, omdat ze dan met behulp van spelletjes veel leerzaams over het strand- en zeeleven proberen over te dragen aan de kinderen.
Helemaal mooi is het dan als er iets bijzonders opduikt, zoals deze zomer een dode bruinvis op het strand van de Kwade Hoek. Een eerdere topper van het echtpaar was de vondst van een lange streng eitjes van de pijlinktvis. „Meestal zitten die onder water goed vastgeklonken aan beton, aan touw of hout, maar bij stormachtig weer willen ze nog wel eens losschieten en op het strand terechtkomen.”
Overigens bestaat het bekendste ‘bericht van overlijden’ dat inktvissen –in dit geval de zeekat (Sepia officinalis)– achterlaten uit hun langwerpige sepiaschelpen. Ze dienden ooit als geraamte van deze weekdieren.
Niet alleen de windkracht, ook de richting speelt een rol bij de mate waarin zeedieren en -planten aanspoelen, weet Dekker. Zo zorgt aflandige wind voor een stevige onderstroom richting kust, met als gevolg dat zeeplanten, maar ook kwallen vaak massaal aanspoelen.
Intussen hebben ook messchedes (Ensis siliqua) nogal eens last van een woeste zee. Deze weekdieren met hun langwerpige schelphelften houden zich in het water schuil in sliblagen onder de zandbodem, maar bij ruige zee wordt die bodem gemakkelijk omgewoeld en raken de schedes massaal op drift en spoelen ze aan op het strand.
Wie al die lege schelpen op het strand ziet, zou denken dat die wereld één pot nat is, maar het tegendeel is waar. Achter al die soorten schuilt een verhaal, over hun leefwijze, over hun kracht en hun kwetsbaarheid. Neem de wulk (Buccinum undatum), waarvan de mooi gedraaide huisjes vaak op het strand te vinden zijn. Dat is een heuse roofslak die andere weekdieren te grazen neemt. Zelf valt de wulk na zijn dood weer ten prooi aan andere rovers. Zo mag de heremietkreeft (Pagurus bernardus) zijn weke en dus kwetsbare lijf graag in een lege wulk stoppen. „Gebruikte omhulsels zijn herkenbaar aan het kale plekje aan de onderkant”, zegt Dekker, „precies daar liet de kreeft zijn huisje over de bodem slepen.”
Ook de eikapsels van de wulk kom je vaak op het strand tegen. Het zijn superlichte bolvormige graatconstructies waarin ooit wulkeneitjes zaten.
Een wel heel bijzondere rover is de gewone tepelhoorn (Natica catena), omdat die met behulp van zuur een gaatje boort in de schelp van zijn slachtoffer, er vervolgens een verlammend gif doorheen spuit zodat zijn slachtoffer zich gewonnen geeft en zijn schelphelften opent. Andere boorders zuigen via zo’n gaatje de weke inhoud gewoon naar buiten.
Anders dan zijn naam doet vermoeden, is de boormossel (diverse soorten, allemaal langwerpig) niet zo’n sluipmoordenaar. De zaagranden van zijn schelp gebruikt hij om zich in harde ondergrond, zoals veenbodem, te boren.
Weer andere zeeslakken, zoals de alikruik, zijn echte grazers, die met hun schraapmondje algen van stenen verwijderen. En dan zijn er nog de filteraars, weekdieren die zich in de bodem ingraven en van daaruit met behulp van een of meerdere uitstulpsels het zeewater ontdoen van micro-organismen. De al genoemde boormossel gaat zo te werk en dat doen ook de kokkel (Cerastoderma edule) en de strandgaper (Mya arenaria). Het aparte van de laatste soort is dat hij zijn schelphelften niet hermetisch dicht krijgt – vandaar de naam. Diep in de bodem blijven is dan helemáál van levensbelang.
x
x